Duiventilarchitectuur Tot de 19e eeuw was het houden van halfwilde rotsduiven in de daarvoor bestemde grote duivenverblijven, zowel torens als tillen, een wijdverbreid verschijnsel. Reeds in de vroege Middeleeuwen werden in geheel west-Europa grote aantallen duiven gehouden. Dit gold met name voor Engeland en Frankrijk, waar ook nu nog relatief veel oude duifhuizen worden aangetroffen. Nog steeds worden in het Nabije Oosten en Egypte torens gebouwd, die bestemd zijn voor agrarisch gebruik. De grillige kegelvormige torens van leem langs de Nijloever groeien soms uit tot enorme vestingachtige komplexen die plaats bieden aan tiendui zenden duiven. In Nederland moeten duizenden duivenverblijven hebben gestaan. Op 2 januari 1975 startte het Instituut voor de Registratie en de Bevordering van de Duiventilarchitektuur in Neder land (IRBDN) haar aktiviteiten; Aristo- telesstraat 354, Apeldoorn. Tot één van de taken die het IRBDN zich voorgeno men had, behoorde de fotografische re gistratie van duivenverblijven die in het verleden in Nederland gebouwd zijn en die aan hun kunst (kuituur) historische betekenis hun waarde ontlenen. Over dit onderdeel gaat dit artikel. De duiven dienden in de eerste plaats voor de konsumptie. Pas in de 18e eeuw immers werden de wortel- en knolgewassen geïn troduceerd waardoor ook 's-winters het vee kon worden gevoed. Tot die tijd werd het grootste gedeelte van het vee in het najaar geslacht en was men aangewezen op inge zouten vlees. Een gebraden duif vormde dan ook een welkome aanvulling op het menu. In de oude recepten wordt de duif, op ver schillende manieren toebereid, veelvuldig vermeld. In de tweede plaats werden duiven gehou den voor hun mest. De duiventil was dan uitermate geschikt om er de mest, de zo genaamde guano, in te verzamelen. Dat verklaart ook de grote om vang die duiventillen en -torens kunnen aannemen. Duivenmest geldt als een hoogwaardige, snelwerkende mest. Zij werd gemengd met langzamer werkende organische meststof fen. Vooral in de tabaksteelt werd duiven- mest veelvuldig toegepast. Het is dan ook geen wonder dat nog veel duivenverblijven voorkomen in de oude tabaksstreek rond Veenendaal. De guano werd verhandeld en duur ver kocht. Zo is bekend dat uit Friesland en Groningen veel mest werd geëxporteerd 123 naar de tabakstelers. Nog in 1900 zorgde een vlucht van 200 duiven voor 500 jongen per jaar, die op de markt 25 cent per koppel opbrachten; de mestopbrengst bestond uit zes karrevrach- ten per jaar. Omdat de duiven zelf hun voedsel moesten zoeken op de omliggende weilanden en daardoor grote schade konde aanrichten, was het noodzakelijk het houden van duiven aan regels te binden. De eerste bepalingen dateren uit de dertiende eeuw. Het recht duiven te houden werd gekoppeld aan de hoeveelheid land die men bezat. De grootgrondbezitters van de Middel eeuwen, kerk en adel, verwierven „het recht tot het houden van eene duiventil". Zo werd het bezit van een duifhuis een van de heerlijke rechten. De bepalingen verschilden van gewest tot gewest. Met de opkomst van de burgerij in de 16e en de 17e eeuw werd het houden van duiven algemener, hoewel het nog steeds gebonden bleef aan grondbezit. Maar ook de kleine boeren en de stadsbe woners hielden kleine aantallen duiven, zoals blijkt uit talloze oude prenten waarop duivenkastjes voorkomen, hangend aan ge vels en aan stadsmuren. Deze houten duivenkastjes kan men nog steeds aantreffen aan boerderijen, vooral in Zuid-Limburg.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1978 | | pagina 16