integendeel puur conserveren zou steriliteit
en musealiteit in de hand werken, welke
mogelijk een averechtse werking zouden
hebben op het functioneren van deze delen
van het landelijk gebied. Maar anderzijds
betekent dit ook weer niet dat in deze gebie
den „alle" nieuwe ontwikkelingen ongeli
miteerd kunnen plaats vinden. Een tussen
weg lijkt mogelijk, namelijk een „beheer
ste" ontwikkeling, waarin de waardevolle
natuur- en cultuurhistorische relicten en
structuren de toetssteen vormen voorde toe
laatbaarheid van nieuwe elementen. Geen
rigoureuze vernieuwing, maar een ver
nieuwing die in het verlengde ligt van het
historische gegroeide landschap en hiermee
geen radicale breuk. Tot zover de inleiding
tot de 41 conclusies. Daarop volgen 42
aanbevelingen. De o.i. belangrijkste
aanbevelingen laten we hier (soms bekort)
volgen.
Verantwoordelijkheid
Onze generatie draagt een grote verant
woordelijkheid voor het behoud en de be
scherming van die delen van het landelijk
gebied, die vanwege hun natuur, landschap
en cultuurhistorisch erfgoed als waardevol
zijn te kwalificeren. Er dient een halt te
worden toegeroepen aan ingrepen die leiden
tot een aantasting c.q. vernietiging van de
structuur en het uiterlijk van waardevolle
landschappen.
Behoud van bodem- en grondsoorten waar
ze van nature behoren, moet worden nage
streefd. Grondverzet, zandwinningen,
grintwinning, bodemverbetering e.d. die
nen slechts daar waar absoluut noodzake
lijk, te worden doorgevoerd.
De bescherming van de kunsthistorische
elementen in het landelijk gebied dient met
grote voortvarendheid te worden voortge
zet. Meer objecten dienen op de lijst van
beschermde monumenten te worden ge
plaatst en voor de restauratie van deze ob
jecten dient per district of gemeente een
plan te worden opgesteld.
Illustratie uit het discussienota van de sectie
Nederland van de Raad der Europese Ge
meenten
De bescherming dient behalve op de „gro
te" objecten (kerken, buitenplaatsen, kas
telen, molens, verdedigingswerken, heren
boerderijen e.d.) ook op de „kleine" objec
ten (boerderijen, woonhuizen, stallen, spij
kers e.d) gericht te zijn. Tot deze „kleine"
objecten moet men ook het straatweg- en
veldmeubilair rekenen.
Het aantal wettelijk beschermde dorpsge
zichten dient te worden uitgebreid.
Monumenten van bedrijf en techniek dienen
geïnventariseerd, gedocumenteerd, be
schermd en zonodig gerestaureerd te wor
den.
De zorg voor het behoud van natuur- en
cultuurhistorische waardevolle elementen
en structuren in het landelijk gebied dient
zowel een taak voor de overheid, als voor
particuliere organisaties te zijn.
De noodzaak voor een gezamenlijke aan
pak, gebaseerd op een gemeenschappelijk
actieprogramma, dringt zich steeds meer
op.
Zulk een gezamenlijke aanpak is met name
in die gebieden gewenst, waar aantasting
dreigt.
De gemeenten dienen met voortvarendheid
te werken aan het opstellen van bestem
mingsplannen voor de bebouwde kom en
voor het buitengebied.
Nieuwbouw en verbouwingen dien met
name in kwetsbare gebieden aan hoge eisen
van welstand te worden onderworpen.
Samenwerking met particuliere organisa
ties kan de gemeenten van groot nut zijn. Als
tegenprestatie zouden de gemeenten deze
particuliere organisaties financieel en even
tueel organisatorisch moeten steunen.
In sommige gevallen kan het aanbeveling
verdienen om ten behoeve van het behoud
en de bescherming van het waardevol
natuur- en cultuurlandschap een plaatselijke
stichting in het leven te roepen, waarin zo
wel overheid, particuliere organisaties als
burgers zitting hebben. Een meer effectieve
bescherming van natuur, landschap en cul
tuurhistorisch erfgoed kan worden verkre
gen door de werkingssfeer en het instrumen
tarium van de Monumentenwet en de Na
tuurbeschermingswet uit te breiden. De be
scherming van monumentale districten mag
zeker niet betekenen dat daardoor het over
ige landelijke gebied „vogelvrij" verklaard
wordt.
v.d.W.
115