Monument en landelijk gebied geraamd op ca. 500 miljoen, maar de werkelijk te verwerken kosten zijn veel ho ger dan de subsidieregelingeen en die wer kelijke kosten belopen 1,5 a 2 miljard! Geizen de financieel-economische situatie in ons land moet het duidelijk zijn, dat dit probleem niet dooréén financiële injectie is „weg te werken". De realiteit geboood de heer Wallis de Vries, naar hij opmerkte, dit te zeggen. In één keer wegwerken zou trouwens ook niet gaan omdat daarvoor de beschikbaarheid van goed geschoolde res tauratievaklieden ontbreekt. Waar de staatssecretaris dan ook zei naar te streven is een duidelijk en goed gestructureerd restau ratieproces, dat de continuïteit verzekert en reële grenzen stelt aan verwachtingspatro nen. In verband met een hiervoor gemaakte op merking pleitte de heer Wallis de Vries ver volgens voor verbetering van de scholings graad van de vaklieden voor restauratie werkzaamheden. Door gelijktijdig de stroom van te restaureren projecten in gang te houden, ontstaat bovendien de mogelijk heid in een lange reeks van jaren de con tinuïteit van het restauratiewerk zeker te stellen. Het werkgelegenheidsargument is daabij evenzeer van betekenis. De con tinuïteit in de restauratiewerkzaamheden is ook een economisch belang, aldus staatsse cretaris Wallis de Vries. Er zijn op deze (derde) Monumentenstudie dag, waar onze Bond Heemschut met een grote stand aanwezig was en waarvoor de congresgangers zeer veel belangstelling toonden, drie voordrachten gehouden, t.w. door prof. dr. A. W. Reinink en A. L. Oosting, architect, over „Monument in het landschap, gezien vanuit de architectuurge schiedenis - voorbeelden van agrarische bouwkunst" en door prof. dr. ir. F. M. Maas, hoogleraar in de landschapskunde aan de Technische Hogeschool te Delft over de vraag „Hoe passen monumenten in de zich vormende nieuwe karakteristiek van het landschap- voorbeelden uit landschaps parken". De drie voordrachten werden met dia's op voortreffelijke wijze onder steund. Er volgde een zeer geanimeerde discussie op de inleidingen. Zowel op die voordrachten als de discussie komen we el ders terug. v.d.W. 114 De Raad der Europese Gemeenten, sectie Nederland heeft kort geleden een derde dis cussienota in het licht gegeven, getiteld: „Monument en landelijk gebied". Eerder verschenen „Monument en binnenstad", en Monumenten samenleving". Leest men de titel van de derde nota: „Monument en landelijk gebied", dan is men misschien geneigd zich af te vragen waarom niet geko zen is voor „Monument in landelijk ge bied". Maar wie verder leest dan de titel en dat verdient deze derde discussienota alles zins, zal gewaar worden, dat het als 't ware om een twee-eenheid gaat. Rapporteurs zijn ook nu weerdr. N. J. M. Nelissenen drs. C. L. F. M. de Vocht. Zij hebben daarbij ove rigens wel de hulp van een aantal (andere) deskundigen gehad. De tekst laat zich, zoals ook in de vorige nota's het geval was, prettig lezen. Aan de nota is een aantal hoofdstukken toegevoegd over het beleid van de rijksoverheid, dat van de provinciale overheid (Gelderland en Groningen) en van de lokale overheid (Amerongen, Baflo, Beetsterzwaag (Op- sterland), Borssele (Borsele), Epen (Wit- tem), Giethoorn (Brederwiede), Griendts- veen (Horst), Nieuwkoop, Orvelte (Wes- terbork), Schermer, Ubbergen, Vorden, Werkendam en Zaanse Schans. Voor de hoofdstukken, gewijd aan genoemde twee provincies en de gemeenten is dezelfde op zet gekozen als in vorige nota's: er zijn gesprekken gevoerd met een groot aantal contactpersonen en bovendien is veel litera tuur geraadpleegd. Aan de nota is overigens een uitgebreide literatuurlijst toegevoegd. De nota telt zo'n 170 bladzijden en het is dus onmogelijk in de ons toegemeten ruimte ook maar enigszins uitvoerig te zijn. Opzet Blijkens het Voorwoord wordt in de nota het begrip monument in een ruime betekenis gebruikten wordt er niet alleen het kunsthis torisch monument onder vestaan, maar in feite alle elementen van natuur, landschap en bouwkunst die vanwege hun natuur en/of cultuurhistorische betekenis een belangrijke waarde vertegenwoordigen. Verder wordt een pleidooi gehouden voor het instellen en beschermen van monumentale districten, gebieden die een belangrijke waarde verte genwoordigen vanwege de unieke, histo risch bepaalde verwevenheid van natuur en cultuur. De bestaande begrippen (be schermd) monument en (beschermd) stads en dorpsgezicht zijn dan ook te beperkt van inhoud om datgene te kunnen omvatten wat in deze nota onder monument en monumen taal district wordt verstaan. Van de andere kant is het begrip nationaal landschapspark weer te ruim en biedt geen gelegenheid tot het beschermen van kleinere gebieden die natuur- en/of cultuurhistorisch waardevol zijn. In deze opzet biedt deze nota een inventari satie van potentieel waardevolle elementen in het landelijk gebied en wordt een over zicht gegeven hoe deze elementen in hun specifieke combinatie bepaalde gebieden een extra dimensie geven. Enkele conclusies Langzamerhand wint de gedachte veld dat natuur- en landschapsbescherming ener zijds en monumentenzorg anderzijds zeer wensenlijk op elkaar betrokken dienen te zijn en beleidsmatig (beter) op elkaar moe ten worden afgestemd. Deze meer integrale visie op de bescherming van historisch waardevolle zaken, mag zich evenwel niet beperken tot de waardevolle elementen op zich, maar dient juist gericht te zijn op de totaliteit van waardevolle abiotische, bioti- sche en anthropogene elementen in het ge bied. De traditionele visie op het landelijk gebied als zijnde een rustig, harmonisch en stabiel gebied, dit in tegenstelling tot de bruisende steden, is stellig geen juist uit gangspunt meer voor het begrijpen van de situatie waarin dit gebied zich momenteel bevindt. Het landelijk gebied wordt name lijk steeds meer en steeds vaker bedreigd door ontwikkelingen in de sfeer van de ver stedelijking, de dorpsverkrotting, de infra structurele werkzaamheden, de recreatie, maar ook in de agrarische sector zelf: de toenemende rationalisering, de mechanise ring, de bedrijfsvergroting, de ruilverkave ling en bijv. de bio-industrie. Het gevolg hiervan is dat veel van het karakteristieke en het streekeigene van het landelijke gebied verloren dreigt te gaan. De aantastingen lij ken soms onschuldig, omdat ze zich ogen schijnlijk beperken tot bepaalde aspecten en delen van het landelijk gebied, maar de werkelijke gang van zaken laat zien dat aan tasting in vrijwel alle aspecten en in alle gebiedsdelen plaatsvindt. De noodzaak van bescherming van be paalde gebiedsdelen blijkt steeds meer. Zulk een bescherming behoeft niet louter een strak conserverend beleid te betekenen;

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2023 | 1978 | | pagina 20