Stads- en
dorpsherstel
Op de nationale monumentenstudiedag van
de NCM heeft dr. R. Hoegen - we maakten
er in het vorige nummer van ons tijdschrift
al melding van - een boeiend betoog gehou
den over stads- en dorpsherstel; een betoog,
dat sterk verlevendigd werd door een groot
aantal dia's.
Na een korte schets te hebben gegeven van
de ontwikkeling van de wooncultuur,
noemde dr. Hoegen het duidelijk, begrijpe
lijk en logisch, dat op culturele en histori
sche gronden de ontwikkelde mens niet wil
dat bepaalde objecten en soorten van objec
ten, die typerend zijn voor een bepaalde
periode, voor een bepaalde architectuur of
voor een bepaald vakmanschap zo maar
verdwijnen of worden verwaarloosd. Doet
zich zo'n dreiging voor, dan eisen de men
sen behoud en herstel en wanneer dat nodig
is een nieuwe bestemming. Men vraagt zich
dan bovendien af of het nodig is en verant
woord nieuw te bouwen als er nog zoveel
objecten kunnen worden behouden en ver
beterd. Dat wat waarde heeft moet niet wor
den vernietigd. Als dan bovendien een der
gelijk object deel heeft uitgemaakt van een
in al zijn verscheidijnheid harmonische ge-
velwand of dorpsstraat, dan is het van het
grootste belang dat vervanging van de pan
den geschiedt door een in het geheel pas
sende restauratie en niet door een op zich
zelf misschien aanvaardbaar, maar op die
plaats detonerende nieuwbouw. Wanneer
men naast een prachtig monument een af
zichtelijk bouwsel neerzet, waardoor het
monument niet meer ten volle tot zijn recht
komt, dan handelt men in strijd met de zorg
vuldigheid, welke in acht genomen dient te
worden; als men in een prachtig agrarisch
gebied een vergunning kan bemachtigen als
gevolg van een lacune in de wet om een
volkomen detonerend bouwsel neer te zet
ten, dan maakt men misbruik van recht en
dan is ook de verlener van de vergunning
ernstig en défaut.
Ofschoon er in het verleden veel is gesloopt
of door oorlogsgeweld verloren is gegaan,
is er gelukkig nog veel behouden, maar, zo
vroeg dr. Hoegen zich af, wat zou er nog
meer gered zijn geworden als het bewustzijn
van vandaag over het verworvene uit het
verleden reeds in dezelfde mate had bestaan
in het begin van deze eeuw, toen er zoveel
gesloopt wérd, dat men te hoop liep en or
ganisaties als de K.N.O.B., Heemschut,
Hendrick de Keyser, de Hollandsche Mo
len, de Nederlandse Kastelenstichting enz.
oprichtte. Ware dit eerder gebeurd, dan zou
136
De nieuwe ere-voorzitter van het NCM,
prins Claus is kennelijk blij met het ge
schenk, dat hij uit handen van voorzitter H.
J. L. Vonhojf kreeg.
de rijkdom van ons land wat dit erfgoed
betreft, nog veel groter zijn geweest,
meende dr. Hoegen.
Gevaren
Met erkenning van het feit, dat de overheid
niet stil zit op het stuk van het monumenten-
behoud, meende dr. Hoegen niettemin, dat
bij de behandeling van deze materie toch
wel enige gevaren dreigen:
1Wij hebben het grondwettelijk recht van
vrije meningsuiting. Dat betekent, dat wij
vrij zijn ons oordeel te geven en te gebruiken
in alle zaken, die zich in het land voordoen.
Maar als het nu zó zou worden, dat die
„inspraak" t.o.v. bestemmingsplannen bij
beroep op de Kroon beperkt zou worden tot
de direct belanghebbenden, dan is dat een
slechte zaak;
2. Iedereen heeft het recht tegen ter visie
gelegde bestemmingsplannen bij de ge
meenteraad in beroep te gaan. Geeft dit
geen succes, dan kan men zich met zijn
bezwaren tot Ged. Staten wenden. Gaat
men nu de provincies verkleinen (opdeling
van de elf provincies in bijv. 24 kleinere
provincies), dan gaat die verkleining ge
paard met een vermindering van de
beoordelings-objectiviteit; een niet geluk
kig vooruitzicht;
3. Als men voor deze zaken dan ook nog
het beroep op de Kroon wil afschaffen, dan
wordt de nu zo goed ingebouwde rechtsze
kerheid nog verder geweld aangedaan.
Het is waarde (beroeps-)procedures kunnen
vertragend werken, maar het afschaffen van
het beroep op de Kroon is daarvoor echter
niet de oplossing, want daar liggen de ver
tragingen niet. Het zijn juist de lagere over
heden, die te traag werken, terwijl het
„misbruik" maken van inspraakrecht, mis
bruik dus van recht, op andere wijze moet
worden bestreden.
Onderhoudsplicht
In het vervolg van zijn voordracht noemde
dr. Hoegen het ontbreken van de onder
houdsplicht een treurige zaak. Als een Ne
derlander dank zij het belastingstelsel van
zijn mede-Nederlanders een bijdrage uit de
landelijke kas ontvangt in de vorm van sub
sidie t.b.v. het herstel van het huis zijner
keuze, en ter verkrijging van een stuk le
vensgeluk, dan is toch het minste wat men
mag verlangen: een goed onderhoud. Als
het zo is, dat men een wrak van een pand
kan kopen, het met subsidie restaureren en
het daarna doorverkoopt met winst, zonder
de plicht te ontvangen subsidie of een deel
daarvan terug te moeten betalen, dan is dat
een slechte zaak. Het pand is dan wel gered,
maar het financiële resultaat is niet aan
vaardbaar.
Kostenontwikkeling
De heer Hoegen gaf vervolgens met behulp
van een grafiek een inzicht in de kostenont
wikkeling in het bouwbedrijf. Uit deze gra
fiek bleek, dat het netto-loon van een ge
middelde timmerman bij een gerenom
meerde firma sinds 1966 met 248% is ge
stegen; zijn brutoloon met 311%. De norm-
loonlijn (het brutoloon van de werknemer
verhoogd met het werkgeversdeel) is om
hoog gegaan tot 337%. Om nu de reken-
loonlijn vast te stellen moet men de norm-
loonlijn verhogen met omslagpercentage,
vakantiegeld, ziekteverzuim, enz. Die stij
ging is dan ondanks die bijtellingen minder
door verlaging van de overheadkosten en
winst. Door de BTW vindt dan weer een
verhoging plaats tot 359%.
Maar de subsidielijn heeft deze verhoging
niet gevolgd! De heer Hoegen kwam dan
ook tot de (zeer voorzichtige) conclusie, dat
de tegenwoordige subsidies ten enenmale
onvoldoende zijn geworden. Waren er meer
middelen beschikbaar, zonder dat men lang
op de subsidie moet wachten en daardoor
duur moet voorfinancieren, of zou een deel
van de subsidie terugkomendan zou er veel
meer kunnen worden gerestaureerd en gere
noveerd.
Dr. Hoegen moest natuurlijk erkennen, dat
de overheid, vooral in deze tijd, grote finan
ciële zorgen heeft. Bovendien wees hij er
op, dat men tegenwoordig maar al te ge
makkelijk een beroep doet op de overheid.
Op dit punt aangekomen, zette dr. Hoegen
uiteen, waarom door particulier initiatief de
Nationale Maatschappij voor stads- en
dorpsherstel tot stand is gebracht. Over de
oprichting daarvan berichtten we reeds in
het juni-nummer van ons tijdschrift.
v. d. W.