Rijksbegroting voor monu
mentenzorg ontoereikend
JAARBEUR
Op nationale Monumentenstudiedag:
-f, j~
Op de nationale monumentenstudiedag van
de Nationale Contactcommissie Monumen
tenbescherming (NCM) - uitstekend geor
ganiseerd - is de financiële problematiek
van monumentenzorg door verschillende
sprekers aan de orde gesteld. Er is ook een
terugblik geworpen op M 75 en zowel de
voorzitter van NCM, de heer H. J. L. Von-
hoff als de vice-voorzitter van M 75, prof.
dr. F. H. M. Grapperhaus heeft geconsta
teerd, dat het Europese monumentenjaar in
Nederland positieve resultaten heeft opge
leverd. De heer Vonhoff sprak zelfs van
bepaald verhevigde belangstelling. Hij be
treurde het echter, dat met name de provin
ciale activiteiten en initiatieven niet finan
cieel kunnen worden vertaald. De vraag of
de overheid meer zou kunnen en moeten
doen, min of meer openlatend, betoogde de
heer Vonhoff, dat waarde financiering juist
zo moeilijk ligt, samenspel tussen overheid
en particulier initiatief noodzakelijk is. Het
particulier initiattief is een onmisbaar ele
ment in het monumentenbeleid, aldus de
heer Vonhoff, die daar aan toevoegde, dat
het samenspel tussen overheid en particulier
initiatief anders financiëel niet van de grond
komt. Particulier initiatief zal het over
heidsbeleid moeten prikkelen en stimule
ren, anders gaat het na M 75 met de ontwik
keling van het monumentenbeleid niet
goed. De (nog) bescheiden opererende pro-
Pro/. dr. F. H. M. Grapperhaus: gematigd
optimistisch.
134
vincies mogen we niet uit het oog verliezen;
hier dreigen we de „monumentale boot" te
missen. De heer Vonhoff onderkende wel
de financiële moeilijkheden van de provin
cies, maar juist daarom meende hij een
waarschuwend woord te moeten laten ho
ren. De gemeentelijke belangstelling
noemde de heer Vonhoff redelijk.
Hij stelde nog eens duidelijk, dat monumen
tenbeleid geen museaal beleid dient te zijn.
Al was hij dan gematigd optimistisch over
het beleid op zich, toch had de NCM-
voorzitter wel ernstige zorg over het verdere
verloop met betrekking tot het behoud van
ons monumentaal erfgoed. In dit verband
uitte hij zijn ernstige bezorgdheid over de
toekomst van kasteel Amerongen. Daar
dreigt met de unieke inboedel hetzelfde te
gebeuren als in de vorige eeuw met het
oxaal uit Den Bosch. Hier dreigt opnieuw
een onaanvaardbare uitverkoop van cul
tuurgoed. Zij die zich voor monumenten
zorg inzetten, plegen niet met spandoeken
te lopen Misschien' zullen we echter toch
ons eerste spandoek moeten heffen met als
tekst: Minister Van Doom zorg dat U heer
van Amerongen blijft!
Dat hier op een politieke gebeurtenis werd
gezinspeeld, drong helaas niet tot iedereen
in de goed bezette zaal door.
Stuwmeer: VU miljard
De hoofddirecteur van de Rijksdienst voor
de monumentenzorg, de heer J. Jessurun,
produceerde interessant cijfermateriaal. Hij
gaf toe, dat de financiële inspanning van het
Rijk ten behoeve van monumentenzorg ge
durende de laatste jaren aanmerkelijk is toe
genomen. Van 1969 met 35 miljoen tot
bijna 73 miljoen in 1975. Desalniettemin
blijkt dit bedrag vandaag de dag ontoerei
kend. Indien men zich realiseert, dat de
begrotingspost van 1975 een bedrag van
7,8 miljoen voor stadsvernieuwingspro
jecten impliceerde, een activiteit die in 1969
nog onbekend was, dan bedroeg de werke
lijke stijging in deze zes jaar voor de zgn.
gewone monumentenzorg 30 miljoen.
Met enig optimisme, aldus de heer Jessu
run, kan deze toeneming als een aanvaard
bare compensatie voor de prijsstijgingen
worden ervaren, hetgeen derhalve een her
stel van de oorspronkelijke capaciteit bete
kent. Daarbij moet dan wel bedacht wor
den, dat de capaciteit van 1969 te gering
was, hetgeen tot gevolg had, dat vele ver
plichtingen naar een verre toekomst werden
verschoven.
De hoofddirecteur van de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg, J. Jessurun ont
hult, dat hetstuwmeer'veel groter is dan
tot nu werd aangenomen.
In dit verband kwam de heer Jessurun over
de omvang van het stuwmeer te spreken.
Hoe groot de werkelijke achterstand precies
is, valt moeilijk te becijferen. Daarvoor zijn
drie oorzaken:
1het feit, dat velen na de afkondiging van
de subsidiestop geen aanvragen meer
hebben ingediend;
2. een moeilijk berekenbaar kosteneffect
ten gevolge van voortschrijdend verval
inzake de niet-gehonoreerde aanvragen
en
3. de moeilijk benaderbare kostenstijging
ten gevolge van de inflatie.
In 1975 werd de achterstand op 500 mil
joen geraamd, maar de heer Jesserun kwam
uiteindelijk tot een bedrag van I 'At mil
jard! En dit ondanks het feit, dat in 1975 uit
de werkgelegenheidspot in de monumen
tensector voor ruim tachtig miljoen aan ver
plichtingen werd aangegaan.
Met dit bedrag werd door Sociale Zaken het
gebruikelijke aandeel van CRM en in som
mige gevallen ook het provinciaal aandeel
in restauratie overgenomen. Het gemid
delde subsidiepercentage, waarvoor dit be
drag dekking gaf, bedroeg dan ook 46,7%,
hetgeen neerkomt op een te verwerken be
drag van totaal bijna 173 miljoen.
Indien men aanneemt, zo vervolgde de heer
Jessurun, dat voor wat betreft het gewone
budget, gemeenten en provincies in 1975 in
navolging van het Rijk hun gebruikelijke
subsidies toezegden, komt op grond van het.
normale begrotingsartikel het te varwerken
bedrag op ca. 178 miljoen. Totaal met het
eerder genoemde bedrag werd over 1975
derhalve 350 miljoen aan restauratiekos
ten aanbesteed. In arbeidsplaatsen vertaald