Verkoop van
restauratie-panden
bouwendienst de inbreng van de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg niet nog eens zou
kunnen worden bezien en wellicht ook ver
groot.
Tweede motie
Dit Kamerlid diende daarna de volgende
motie in:
van mening, dat aanleg en inrichting van
een dergelijke tuin aanzienlijke schade aan
het bomenbestand en de conceptie van de
huidige parkaanleg teweeg brengen;
van oordeel, dat betwijfeld moet worden of
de voorgenomen aanleg, voorzien van een
afscheidingsmuur van 3 1/2 meter hoogte,
wel de uit esthetisch en landschappelijk
oogpunt meest verkieselijke oplossing is;
verzoekt de regering, niet over te gaan tot
uitvoering van de voorgenomen tuinaanleg,
doch na overleg met enkele specifiek des
kundigen op het gebied van de tuin- en land
schapsarchitectuur en van de geschiedenis
der tuinkunst een of meer alternatieve voor
stellen, waarin de privacy van de leden van
het Koninklijk Huis blijft gewaarborgd, aan
de Kamer voor te leggen.
Mevr. Van Veenendaal-van Meggelen (DS
'70) zei, dat het grote publiek veeleer naar
het toekomstige museum zal komen om te
aanschouwen wat bij niet-historisch gerich-
ten nog in eigen herinnering, wellicht bij
overlevering, leeft. Hoe woonden en werk
ten koningin Emma en koningin Wilhelmi-
na, waar groeide koningin Juliana op? Dat
wil men zien en liefst in de authentieke
toestand en niet zoals het twee of drie eeu
wen daarvoor was. Dit Kamerlid zei de in
houd van beide moties te onderschrijven.
Volgende sprekers, de heren Van Leijen-
horst (CHU) en Abma (SGP) bleken het in
grote trekken met hetgeen eerder was op
gemerkt, eens te zijn.
Als eerste voorstandster van de plannen
kwam daarna mevr. Cornelissen (KVP) op
het spreekgestoelte. Met respect voor de
opvattingen van de tegenstanders, meende
zij toch, dat een uitwendige restauratie in
plaats van consolidatie aanbeveling ver
dient, mede ook gelet op de financiële con
sequenties voor de toekomst. Zij sprak zich
ook uit voorde aanleg van de geometrische
tuin.
Overwegende dat consolidatie van de hui
dige tuin met zich meebrengt, dat bezoekers
niet kunnen genieten van deze tuin en verder
overwegende dat consolidatie evenveel kos
ten met zich brengt als de aanleg van een
nieuwe tuin, bracht mevr. Cornelissen tot
de conclusie dat de plannen die zijn samen
gesteld door een zeer deskundige commis
sie, waarin zorgvuldige afweging is ge
pleegd en waarin grote wijsheid, liefde en
kennis voor cultuur en landschap aanwezig
zijn, van harte dienen te worden onder
steund.
Minister Van Doorn
De bewindsman van CRM, de heer Van
Doom, had in de argumenten van mevr. De
Boois weinig motivering gevonden. Hij
verdedigde vervolgens de plannen, opmer
kend, dat die niet van vandaag of gisteren
zijn, maar dat ook vorige regeringen zich
daarvoor hebben uitgesproken. Hij noemde
het onjuist, dat de bouw- en bewoningsge-
schiedenis door de voorliggende plannen
verloren zou gaan. Hij zei van mening te
zijn, dat er een verstandige keuze is gedaan.
De minister achtte het bezwaarlijk te doen
wat de motie-De Boois vraagt. Hij ver
klaarde vervolgens dat de Rijksdienst voor
de Monumentenzorg wel degelijk op een
behoorlijke wijze bij de voorbereiding van
deze zaak in de loop der jaren betrokken is
geweest. Dat er aanzienlijke schade aan de
tuin zou worden toegebracht (het kappen
De minister van CRM heeft geantwoord op
schriftelijke vragen van de leden der
Tweede Kamer, de heren Worrell en Van
Oijen. De vragen hadden betrekking op de
voorwaarden bij het verlenen van subsidies
voor restauratie van panden, die voor de
verkoop zijn bestemd. Gevraagd werd of er
de laatste tijd een toeneming valt te consta
teren van het aantal gevallen, waarbij nog te
restaureren panden worden opgekocht met
het doel deze, na restauratie met behulp van
overheidssubsidies, met winstoogmerk aan
derden door te verkopen, waardoor zowel
de koopprijzen als de huurprijzen worden
opgedreven
De minister antwoordde niet over gegevens
te beschikken, waaruit de juistheid van de
vraag zou blijken. De minister vraagt zich af
of niet het tegendeel het geval is, nl. dat
door het verlenen van overheidssubsidie de
eigen investering van de eigenaar lager kan
zijn, wat weer van invloed is op de
(ver)koopprijs.
De tweede vraag van beide kamerleden
luidde: Is het waar, dat van de zijde van het
departement van CRM bezwaren worden
gemaakt indien gemeenten voorwaarden
willen verbinden aan de door hen verleende
subsidies, welke beogen het met winstoog
merk doorverkopen van gerestaureerde
panden aan derden te voorkomen.
Hierop antwoordde de minister: Van de
zijde van het departement is gesteld, dat het
aan een gemeentelijk subsidie verbinden
van voorwaarden, die op de een of andere
wijze van invloed kunnen zijn op mogelijke
verkoop van het gerestaureerde monument,
van bomen) was mr. Van Doorn niet eens
met mevr. Veder-Smit. Hij bestreed verder
de stelling, dat aanleg, inrichting en onder
houd van een formele tuin onevenredig
kostbaar zou zijn. Hij had ook zijn twijfels
over het esthetische aspect van de muur.
Tenslotte liet de minister er geen twijfel
over bestaan, dat vertraging in de uitvoering
van de plannen, door nadere bestudering,
zoals de motie-Veder-Smit wil, bij hem op
ernstige bezwaren stuit.
Uiteindelijk zijn beide moties bij zitten en
opstaan aangenomen. Tegen de motie-De
Boois stemden de fracties van de PPR, de
PSP, de KVP en de ARP alsmede de heer
Kruisinga (CHU). Dezelfde fracties plus die
van de BP stemden tegen de motie-Veder
Smit. Bij de tegenstemmers was ditmaal
niet de heer Kruisinga.
v. d. W.
geen aanbeveling verdient, omdat daardoor
de animo om te restaureren wel eens zeer
zou kunnen afnemen. De ervaring leert, dat
veelal degenen, die een beschermd monu
ment verwerven met het oogmerk het na
restauratie te verkopen, het aldus behaalde
voordeel opnieuw in de restauratie van een
monument investeren, waardoor als het
ware een fonds ontstaat, dat blijvend aan de
restauratie ten goede komt. (De minister
doelt hier kennelijk op instellingen voor
stadsherstel; red. Heemschut)
Bevestigend antwoordde de minister op de
vraag of het waar is, dat bij het verstrekken
van rijkssubsidies voor restauratie geen
voorwaarden, met het doel, het in de eerste
vraag omschreven verschijnsel tegen te
gaan, worden opgenomen.
Indien de minister zou blijken, dat het door
de vragenstellers bedoelde verschijnsel zich
in onrustbarende mate zou gaan voordoen,
is hij bereid bij herziening van de subsidie
voorwaarden daaraan aandacht te schenken,
aldus mr. Van Doorn in antwoord op de
vierde en laatste vraag.
Onzerzijds een noot bij deze vragen en ant
woorden. We merkten reeds terzijde op, dat
de kamerleden kennelijk dachten aan de
werkzaamheden van instellingen voor
stadsherstel. Wie enigermate met de prak
tijk van deze instellingen op de hoogte is en
we denken dan in het bijzonder aan de Am
sterdamse Mij. voor stadsherstel, weet, dat
juist deze instellingen er in belangrijke mate
toe meewerken, dat monumenten kunnen
worden behouden, die anders wellicht aan
sloop te gronde zouden gaan.
v. d. W.