Heemschut
Follow-up
Jaargang 53 no. 4 - 1976
Maandelijkse uitgave
van de Bond Heemschut
Opgericht 1911
Beschermvrouwe
H.M. Koningin Juliana
Eindredacteur:
J.E. van der Wielen
Redacteur: G. Woudsma
Vormgeving en lay-out:
Henk Heynis
Alle correspondentie betreffende de
redactie van het blad, richte men tot
het secretariaat van de Bond Heem
schut:
Korenmetershuis, N.Z. Kolk 28,
Postbus 10525 - Postgiro 124326
Amsterdam 1, tel. 22 52 92
Alle correspondentie betreffende ad
vertenties: B.V. 't Koggeschip,
drukkers- en uitgeversbedrijf,
Nieuwe Achtergracht 104, Postbus
1198, Amsterdam 4, tel. 22 97 21
Uit de inhoud:
Van paleis tot museum pag. 64
Warffum werkt aan het eigene
pag. 68
H in A pag. 74
Foto omslag:
De gerestaureerde toren van de her
vormde kerk in het Groningse Warf
fum. Mèèr over Warffum op pagina
68
SISO 700.3 - UDC 351.853
Zelfs als je de Nederlandse taal zo goed
mogelijk tracht te schrijven zonder overbo
dige insluipsels uit andere talen, word je
toch wel eens voor moeilijkheden geplaatst.
We ondervinden dat dagelijks; zuiver Ne
derlands schrijven is niet eenvoudig meer.
In het ambtelijke wordt er al jaren aan ge
dokterd, maar de resultaten zijn pover. Of
ficiële stukken wemelen van „vreemde"
woorden. Sommige disciplines (daar heb je
al zo'n vreemd woord) bezigen een taal, die
nauwelijks meer op Nederlands lijkt.
Vanwaar deze ontboezeming in dit tijd
schrift, dat zich met Monumentenzorg be
zighoudt? Omdat we over een onderwerp
willen schrijven, dat algemeen bekend staat
onder follow-up". We hadden er graag
een goed Nederlands woord voor neerge
schreven, maar ons woordenboek heeft ons
in de steek gelaten. Laten we het dan maar
in 's hemelsnaam op',,follow-up" houden
om de bedoeling duidelijk te maken van de
Nationale Contactcommissie Monumen
tenbescherming, die op 3 juni a.s. in
Utrecht een nationale monumenten-
studiedag organiseert. Elders in dit nummer
kunt u er meer over lezen. Wat wij hier
willen zeggen is dit: we zijn verheugd, dat
de NCM die studiedag gaat houden. Het
onderwerp: „Wat nu? Waarheen?" Beide
vragen verlangen inderdaad een antwoord.
Eerder hebben we ons op deze plaats de
zelfde vragen gesteld en daarbij de hoop
uitgesproken, dat M 75 een vervolg zou
krijgen. De NCM gaat hieraan voldoen en
daarvoor verdienen de organisatoren van de
studiedag onze waardering. Graag spreken
we de hoop uit, dat velen die studiedag
zullen bijwonen. Daarmee kan men blijk
geven dat M 75 een voortzetting moet krij
gen.
Niet alleen in de NCM denkt men daar
blijkbaar zo over. In de Eerste Kamer - bij
de behandeling van de begroting van CRM
- is eveneens duidelijk tot uitdrukking ge
bracht, dat er op M 75 een effectief vervolg
moet komen. De heer De Vries (CHU), die
aan allen, die hebben bijgedragen tot het
welslagen van M 75 in ons land, hulde
bracht, gaf de minister overigens in over
weging met de beschikbare middelen meer
restauraties mogelijk te maken door verla
ging van de subsidiëringspercentages en
verscherping van de subsidiëringsnormen.
Hij gaf toe, dat beide maatregelen verre van
aantrekkelijk zijn, maar op deze wijze is het,
volgens de heer De Vries, mogelijk het
stuwmeer te verkleinen. In zijn antwoord
zei minister Van Doom te betwijfelen of de
door de heer De Vries gedane suggesties
inderdaad zouden leiden tot een vergroting
van de restauratie-activiteiten. Ondanks dit
afhouden van de boot, zegde de minister toe
deze zaak te willen bekijken.
In de politiek noemen we dat „met een
kluitje in het riet sturen". Toch geloven we,
dat het nuttig kan zijn de achterliggende
bedoeling van de heer De Vries op haar
waarde te beoordelen. De vraag is overigens
meer gesteld: wordt met een te groot deel
van de beschikbare geldmiddelen niet te
veel aan enkele zeer kostbare objecten be
steed? En blijft daardoor niet een te groot
aantal kleinere restauratiewerken op de bo
dem van het stuwmeer liggen? Het lijkt de
moeite waard hierover nog eens de gedach
ten te laten gaan.
De heer Tummers (PvdA) meende, dat we
in ons land een prioriteitskeuze moeten dur
ven doen en daarbij drie hoofdcategorieën
moeten onderscheiden: de klassieke monu
menten waarop de monumentenzorg zich
sinds De Stuers heeft gericht, de pas recent
in de aandacht gekomen voorbeelden van
industriële archeologie en de z.g. jonge
monumenten. Met name voorde laatste ca
tegorie hield de heer Tummers een warm
pleidooi.
We kunnen daarin wel met hem meegaan
met dien verstande, dat we van oordeel zijn,
dat er ook gewaakt moet worden over objec
ten van moderne architectuur, die voor vol
gende generaties „monumenten" kunnen
zijn.
De ministér wilde de in de wet vastgelegde
termijn van vijftig jaar niet veranderen.
Daarin heeft hij wellicht gelijk, maar, heb
ben we de heer Tummers goed begrepen,
dan bedoelde hij met zijn opmerking, dat we
niet al te lichtzinnig met de jonge monumen
ten moeten omspringenOok op dit stuk van
zaken is er een follow-up.
v.d.W.