Minimumlijst
Brief aan Heemschut:
,,De Rijksdienst zit bepaald niet stil" is
u van die zijde medegedeeld. Ik ben er
van overtuigd dat deze mededeling juist
is ên ook, dat men in Zeist met een rela
tief kleine staf bergen verzet - zonder
overigens in strijd te komen met de be
ginselen van natuurbescherming. Er is
echter een zaak, waarin ik het zou toe
juichen dat de daadkracht van de Rijks
dienst zich op zo kort mogelijke termijn
eveneens zou manifesteren, maar die mij
reden geeft te vrezen dat een zeer onge
wenste periode van lang wachten dreigt.
Wat is het geval: op 1 maart 1971
wendde de minister van C.R.M. zich tot
het gemeentebestuur van Amsterdam
met een conceptlijst van monumenten in
die gemeente (monumenten van na
1870), met het verzoek besluitvorming in
de gemeenteraad hierover voor te berei
den. Daartoe gaven B en W aan een
kleine commissie van deskundigen op
dracht het nieuwe concept kritisch te be
zien en - indien nodig - aan te vullen.
Het was dezelfde commissie, die enige
jaren tevoren geadviseerd had over de
.grote'lijst van beschermde monumen
ten en die evenals toen, ondermijn voor
zitterschap aan het werk ging.
Aanstonds Werd door de commissie ge
constateerd dat met de nieuwe concept
lijst slechts een bescheiden begin was
gemaakt op het terrein van de bescher
ming van het laat negentiende-eeuwse
en vroeg twintigste-eeuwse bouwen, dat
in Amsterdam vee! waardevols tot stand
bracht. Het is waar, het Concertge
bouw, het Witte Huis" en het Ameri
can Hotel - om maar enkele van de be
langrijkste te noemen - kwamen erop
voor. maar teveel ontbrak. Slechts en
kele voorbeelden daarvan: de in het
stadsbeeld zo belangrijke galerij aan de
Raadhuisstraat, De Bazels gebouw voor
de Nederlandse Handelmaatschappij
(thans Alg. Bank Nederland) en de
Stadsschouwburg.
Slechts in 9 gevallen achtte de
,,commissie-Dooijes" het om verschil
lende overwegingen van belang panden
van de ministeriële conceptlijst (84 ob
jecten bevattende) af te voeren, maar na
uiterst kritisch schiften achtte zij daar
tegenover een toevoeging van 80 num
mers, waaronder enkele complexen van
panden, minimaal noodzakelijk. Met
genoegen heeft ze kunnen ervaren, dat
haar advies niet alleen grotendeels door
de gemeenteraad werd opgevolgd, maar
dat de raad ook eigener beweging nog
een aantal objecten - voorlopig door de
commissie buiten beschouwing gelaten -
aan de lijst toevoegde.
Zo ging de, door een uitspraak van de
gemeenteraad van 22 november 1972
gefiatteerde conceptlijst terug naar de
minister. Voor het gedeelte dat door de
Rijksoverheid zelf was voorgesteld was
de zaak nu rond: het American Hotel en
het (sindsdien omstredenWitte Huis'
stonden op tijd op de definitieve lijst
maar voor de rest wacht A msterdam nog
steeds op een definitief besluit. Naar ver
luidt is dit uitgesteld tot na het gereed
komen van een landelijke inventarisatie
door de Rijksdienst voor de Monumen
tenzorg.
Ik heb er begrip voor dat men gaarne een
overzicht wil hebben van de mogelijke
omvang van een landelijke lijst van be
schermde monumenten uit de periode
1870 tot 1920 (inmiddels kunnen we al
weer doorstoten tot 1925!) maar ik acht
dit uitstel toch wel bijzonder gevaarlijk
in een dynamische stad zoals Amsterdam
toch (gelukkig) nog altijd is. Het is be
paald niet ondenkbaar dat panden, die
blijkens de uitspraak van de raad de
Gemeente Amsterdam om hun architec
tonische waarde en/of hun betekenis in
het stadsbeeld wil bewaren - door eni
gerlei nieuwbouw- of doorbraakplan
bedreigd zulten worden.
Het ware daarom te wensen dat de
Rijksdienst niet de landelijke inventari
satie afwacht (hoe lang zou dit nog du
ren?) maar, gebruik makend van het
vete en serieuze werk dat door de Am
sterdamse commissie verricht is in
nauwe samenwerking met het Amster
damse bureau voor de Monumenten
zorg, een ministeriële uitspraak ten
spoedigste voorbereidt. Het gaat. al is
er dan sprake van 138 gevallen, om een
minimumlijst. Bij een grondige lande
lijke inventarisatie, waar Amsterdam
uiteraard in betrokken dient te worden,
zou de lijst ongetwijfeld nog heel wat
groter moeten worden en geen van de
thans opgevoerde^gevallen zou ooit ge
schrapt mogen worden.
D. Dooijes.
„De beoordeling van de blijvende archi
tectonische waarde van objecten uit de
jaren ca. 1871-1921 is geen eenvoudige
zaak," aldus de inleiding van de
Commissie-Dooijes op haar ontwerplijst
van jonge" monumenten in Amster
dam. De commissie vervolgt met: „De
ouderen onder ons staan nog betrekkelijk
dicht bij die periode. Zij hebben in hun
jeugd sterk de invloed ondergaan van de
genen, die rondom 1900 actief de ver
nieuwingsbewegingen in de kunsten uit
die periode hadden bevorderd en mee
gemaakt. Die vernieuwingsbewegingen
kunnen worden gezien als een enorme
breuk tussen de periode van het eclecti
cisme en de nieuwe tijd, waarvan het be
gin wordt gemarkeerd door de schok van
de Art nouveau of Jugendstil.
Deze was een felle reactie op het stijl-
eclecticisme die, onder de kreet: tout a la
cloque, in het laatste kwart van de 19e eeuw
de overhand had, in sterke mate ook in de
architectuur. Reeds omstreeks 1880 in En
geland begonnen, kwam de vloedgolf van
de ;Nieuwe Kunst', enerzijds via Frankrijk
en België, anderzijds via Duitsland, in de
jaren negentig in Nederland, en bereikte
hier in een aantal uitingen ervan een interna
tionaal niveau. Haar invloed strekte zich uit
tot diep in de eerste helft van de 20e eeuw,
tot over de gestelde grens van 1921Maar
vóór dat jaar had zich reeds een nieuwe
vloedgolf aangekondigd, ontspringend in
ons land, namelijk de Stijl-beweging, die op
haar beurt kan worden gezienals het begin
van een nieuwe breuk. Mét de laat-19e
eeuwse erfenis werd nu ook de Nieuwe
Kunst verworpen. De Nieuwe Zakelijkheid
en het Functionalisme, de tijd van het
nieuwe bouwen, werden ingeluid.
Met zorg
Een vaststellen van de blijvende architecto
nische waarde van hetgeen werd gebouwd
in de te beschouwen halve eeuw, is dan ook
niet eenvoudig. Al naar gelang het stand
punt dat men inneemt en de generatie waar
toe men behoort, bestaat het gevaar van