1
constateerde hij, dat de liefde voor een
gebouw pas goed oplaait als het met
sloop wordt bedreigd, in welk verband
hij b.v. herinnerde aan de strijd voor
het behoud van het Kurhaus te Scheve-
ningen.
Met de uitspraak van Thorbecke, dat
kunst geen regeringszaak is, vereenzel
vigde deze staatsman zich bepaald niet
met wat de taak van de overheid
behoort te zijn. Maar geleidelijk won
het inzicht veld, dat juist de invloed
van de Staat nodig is om het cultureel
erfgoed te behouden.
Prof. Peeters gewaagde vervolgens uit
voerig van de betekenis van wat hij
noemde de anonieme ambachtelijke
architectuur. Het kleine, eenvoudige
monument spreekt ons aan in verband
met de betrekkingen van de mens tot
de verschillende aspecten van de sa
menleving. Na opgemerkt te hebben,
dat het landschap nu pas een rol begint
te spelen in de zorg voor het behoud
van ons erfgoed, vroeg prof. Peeters
zich af of we nu, na honderd jaar
monumentenzorg, tevreden mogen
zijn. Hij beantwoordde deze vraag
ontkennend. Het jaar 1975 is tot
monumentenjaar uitgeroepen om de
bestaande, brandende problemen, die
er nog in zo talloze gevallen bestaan,
aan de orde te stellen. M'75 is een
begin van een herbezinning. Hierop liet
prof. Peeters nog waarschuwende
woorden horen met betrekking tot de
stadsvernieuwing: bouwen in een his
torisch centrum is iets anders dan het
bouwen van een nieuw centrum, aldus
prof. Peeters.
Levensvoorwaarde
154 In tegenstelling tot wat men eigenlijk
mocht verwachten, namelijk, dat „de"
rede over monumentenzorg zou wor
den gehouden door de minister, die
daarvoor in de eerste plaats verant
woordelijk is, t.w. de minister van
CRM, was het staatssecretaris J. L. N.
Schaefer van Volkshuisvesting en
Ruimtelijke Ordening, die het vraag
stuk van de monumentenzorg in een
uitvoerige beschouwing aan de orde
stelde. Zijn rede was zó uitvoerig, dat
we er hier slechts enkele passages uit
kunnen citeren:
Monumentenzorg is, volgens de heer
Schaefer, geen zaak op zichzelf, die
alleen gericht is op het belang van de
monumenten. Integendeel, de monu
mentenzorg krijgt pas haar volle bete
kenis als ze plaats gevonden heeft in
het geheel van de stadsvernieuwing.
Daarover ging dan ook hoofdzakelijk
zijn betoog. De stad is, zo zei hij, een
sociaalverschijnsel en stadsvernieu
wing behoort meer te zijn dan een
activiteit van breken en bouwen: stads
vernieuwing is een sociale activiteit van
de eerste orde, gericht op het in alle
opzichten levend houden van de stad.
Dat geeft ook de monumentenzorg
duidelijk sociale aspecten. De heer
Schaefer zei het element van de zorg
voor oude architectuur en oud stads-
schoon een goed hart toe te dragen,
maar het sociale verband waarbinnen
die zorg dient te passen, achtte hij
toch belangrijker. Sprekende over de
stad, wilde hij daarin ook de kleinere
kernen, de dorpen, betrekken. De
staatssecretaris vervolgde: „Sommigen
van u zullen de manier waarop ik hier
over de monumentenzorg spreek mis
schien een onttroning vinden van een
zaak, die ze beschouwen als een hoog
cultureel goed. Ik dacht dat ze zich
dan vergissen: het verband dat ik leg
tussen monumentenzorg en stadsver
nieuwing is geen onttroning, geen
onderschikking van het begrip monu
mentenzorg. Ik geloof dat we allen
goed moeten beseffen dat monumen
ten in stad en dorp alleen kunnen
leven wanneer de nederzetting als
geheel leeft. Het leggen van een relatie
met het wijdere geheel van de stadsver
nieuwing is dus voor de monumenten
zorg een levensvoorwaarde. Sterven
stad of dorp, dan hebben ook de
monumenten daarin geen kansen meer.
Is die stelling zo vreemd? Is er ook in
de kringen van de monumentenzorg
niet een groeiend besef, dat het niet
langer gaat om het individuele monu
ment, maar om de bescherming van
monumenten te zamen met hun om
geving? Ook daaruit spreekt toch al
dat monumentenzorg alleen betekenis
heeft in een groter verband en dat de
historische stadsstructuur evenveel
zorg vraagt als de individuele monu
menten, die er deel van uit maken. Ik
doe dan nog één stap verder naar
mijn mening een logische stap en ik
leg verband tussen de waarden van
vroeger en die van vandaag: de stad
waarin de tegenwoordige generatie
menswaardig moet kunnen leven.
Dit beginsel heeft een aantal conse
quenties. Het bredere verband, waarin
ik de monumentenzorg plaats, bete
kent allereerst een soort democratise
ring'. Het is niet langer een elite onder
de monumenten die telt, van 16e, 17e
en 18e-eeuwse monumenten van hoge
klasse, maar ook het gewone' monu
ment wordt van belang, het simpele
pandje van goede schaal, goede verhou-