6. Studentenwoning in het Claes Claesz Hofje. (Foto's Maarten Brinkgreve) 'd+JirJ&Z- te* 130 Gezelligheid en burenhinder liggen in eikaars verlengde. Voortdurend wisselen de bestem mingen. Op zich zelf komt elke functie te kort. De woningen hebben te weinig ruimte, zon en licht, de bedrijven onvoldoende parkeer- en opslagruimte en de kinderen missen speelgelegenheid. In de buitenwijken waar aan al die afzonderlijke behoeften wel voldaan wordt, ontbreekt echter datgene wat in de binnenstad zoveel ongerief ver goedt, namelijk de sfeer van de stad die men om zich heen voelt; het café op de hoek, het geluid van een carillon 's avonds over de grachten, de verscheidenheid van winkels en andere voorzieningen. Het is deze bonte verscheidenheid binnen het kleinschalige historische patroon die enerzijds het wonen in de binnenstad zijn attractie geeft, maar die zich anderzijds niet laat vangen in het keurslijf van wettelijke bepalingen. Meten met twee maten mag niet want ieder moet voor de wet gelijk zijn. Binnenstadsherstel vraagt echter niet meten met twee, maar met een onbepaald aantal verschillende maten. Wat in het ene bouwblok ontoelaat baar is, kan in het volgende juist het nodige zijn. Het gedrang van de op zoveel punten botsende groepsbelangen maakt een krach- tige handhaving van het algemeen belang onmisbaar. Daar staat weer tegenover dat uitbreiding van de toch al onoverzichtelijke invloed van ambtelijke instanties op het gekrioel in de binnenstad dodelijk is voor de particuliere initiatieven, en uit die hoek moet toch de regenerende activiteit komen. Een uitweg uit deze tegenstrijdigheden is alleen te vinden in een hechte samenwerking tussen die particuliere initiatieven en de overheid, die kan leiden tot decentralisatie en delegatie van beslissingsbevoegdheden. Teken van vitaliteit De felle oppositie van buurtcommités en actiegroepen in de oude buurten is niet alleen een symptoom van geschokt vertrou wen in de gemeentelijke overheden, het is niet minder een teken van vitaliteit en van hersteld vertrouwen in de toekomst van die buurten zelf. Dat binnen deze oppositie ook tegenstellin gen bestaan, is duidelijk. Een gemeentebe stuur kan erg gemakkelijk „autochtone bewoners" uitspelen tegen „nieuwkomers", of de „elitaire monumentenliefhebbers" te gen de „minder draagkrachtigen". Op die manier versplintert het verzet en kan de ambtelijke molen voortdraaien volgens de belegen scenario's van verkrotting, sanering en cityvorming. Wil men daarentegen ernst maken met de herleving van de woonfunctie in de binnen steden en dat is een onmisbare voorwaar de tot het behoud van hun bouwkundige en stedebouwkundige structuur dan zal ieder gemeentebestuur naar gelang van de plaatse lijke omstandigheden aansluiting moeten zoeken bij wat er aan positieve krachten nog aanwezig is of zich als nieuw initiatief aandient. Het herstel van de woonhuismo numenten is daarbij lang niet het enige wat aandacht vraagt. Het kan gaan om het aanleggen van een plantsoentje of een speelplaats, om het autovrij maken van een straat, om het verplaatsen van een hinderlijk bedrijf of het weren van een gevaarlijk bouwplan. Van groot belang is het tot stand brengen van goede, in het stadsbeeld passende woningen met een lage huur, en daarbij sluit aan het weer op peil brengen van de vaak verwaarloosde lagere scholen. Al die met het wonen samenhangende zaken kunnen niet, zoals bij het projecteren van een nieuwe wijk, van te voren in een exact programma van eisen worden opgesteld. De behoeften komen min of meer natuurlijk op, en vinden ergens een onverwacht ant woord op een onverwacht plekje. Wat een verstandig gemeentebestuur dan doet is luisteren, steunen, laten gedijen en onkruid uitwieden, kortom zich gedragen als een goed tuinman die zich niet verbeeldt dat hij de zon en de regen kan commanderen. Geurt Brinkgreve

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1975 | | pagina 14