voorgeschreven minimummaten van kamers,
balkons en bergingen. Wie plattegronden van
de gebruikelijke binnenstadsvvoning verge
leek met de tuinstadwoningen, moest begrij
pen dat wonen in de binnenstad eigenlijk
een achterhaalde zaak was, die in het belang
van de volksgezondheid geleidelijk moest
worden geliquideerd, zodra er genoeg
nieuwe vervangende woonruimte beschik
baar zou zijn. Wie het betalen kon trok
trouwens eigener beweging al weg naar
Buitenveldert of verder, naar het Gooi of
Kennemerland. De woningnood remde dit
gecompliceerde proces van cityvorming,
functieverschuiving en binnenstadsontvolking
voorlopig af, maar dat het er eens van
komen zou, en dat het tot drastische
ingrepen in de structuur van de oudé stad
zou leiden, werd nauwelijks betwijfeld.
De reeks wederopbouwplannen die in fe
bruari 1953 door de gemeenteraad waren
vastgesteld voor de eilanden, de Weesper-
straat, de Jodenbreestraat en vooral voor het
Nieuwmarktgebied, gaven de richting al
duidelijk aan.
Botte barbaar
Het voorstel van hoofdcommissaris Kaas
jager, zoals het in de pers uitlekte, wekte
grote verontwaardiging. Achteraf gezien:
ten onrechte.
Het was immers niet de politiefunctionaris
die als een botte barbaar de schoonheid van
Amsterdam wilde vernielen. Hij deed niet
anders dan nuchter de balans opmaken van
wat de grote meerderheid binnen en buiten
het gemeentebestuur als een noodzakelijke
ontwikkeling aanvaardde. Gegeven de win
kel- en kantorencity, de bevolkingsverplaat
sing naar buiten en de autoforensen, con
cludeerde hij dat men dan ook niet senti
menteel moest doen over verdwijnend stads-
schoon, en de in onbruik geraakte water
wegen in parkeerruimte diende te verande
ren. Hij prikte door een illusie heen, en dat
wordt zelden in dank aanvaard.
Het comité ,,de stad Amsterdam" was wat
men noemt breed samengesteld.
Er zaten mensen in uit allerlei organisaties
en. beroepen. Het belangrijkste was dat hier
voor het eerst de woordvoerders van de
128 oudheidkundige verenigingen en van het
bedrijfsleven probeerden een gemeenschap
pelijk antwoord te vinden op het door de
hoofdcommissaris aan de orde gestelde
probleem. Als uitgangspunten dienden ener
zijds de ervaringen van het sinds kort
werkzame Gemeentelijke Bureau Monumen
tenzorg, nl. dat door restauratie en interne
modernisering ook in bescheiden woon
huizen uit de 17 en 18e eeuw uitstekende
woonruimte kon worden geschapen, ander
zijds het voorstel van de Bond Heemschut
om een uitweg te zoeken voor de ruimte
behoefte van het bedrijfsleven door de Pijp
te bestemmen tot gebied voor een moderne
city. Voor de 19e-eeuwse wijken bestond
toen nog geen enkele waardering. Men
beschouwde lang vóórdat de bouwvalligheid
zich manifesteerde, deze dichtbevolkte stads
delen als een slecht aangelegd en versleten
stuk stad, een grauwe gordel tussen de
monumentale binnenstad en de goede 20e-
eeuwse aanleg. Geen actiegroep roerde zich
wanneer werd voorgesteld om alweer:
zodra de woningnood voorbij zou zijn een
segment van de oude stad omsluitende
ring te slopen.
Boodschap
Hoe irreëel dat plan nu ook lijkt, de
omstandigheid dat het ter discussie werd
gesteld, betekende een soort bevrijding uit
het fatalisme dat het eigen karakter van de
binnenstad tóch, vroeg of laat, verloren zou
gaan door een onafwendbaar proces van
cityvorming in het historische stadshart.
Onder auspiciën van het comité werd een
tentoonstelling ingericht „Levend Amster
dam, hoe een moderne stad haar oude
schoonheid kan behouden". De boodschap
van die tentoonstelling was dat de binnen
stad opnieuw een toekomst zou kunnen
krijgen door die veronachtzaamde restfunc
tie, het wonen, centraal te stellen. Daarmee
werd niet.bedoeld dat al de andere functies
van het centrum dan maar elders een
onderdak moesten vinden, maar wel dat de
stedebouwkundige structuur en de schaal
maatgevend zouden zijn voor het gebruik.
Dat hield een omkering in van het gangbare
leerstuk dat de architectonische vorm voort
vloeit uit de functie, zodat schaalvergroting
van functies met name van het autover
keer en de administratieve lichamen
automatisch een schaalvergroting van de
beschikbare ruimten in de breedte of in de
hoogte zou moeten meebrengen. De stelling
werd nu: wat te groot is voor de gegeven
verhoudingen kan beter naar een andere
vestigingsplaats uitzien, wat het best past in
de bestaande maten dient te worden bevor
derd, en dat is in de eerste plaats het wonen.
De tentoonstelling „Levend Amsterdam",
die deze overtuiging suggestief met tekst en
foto's in beeld bracht, wekte veel belangstel
ling en levendige discussies. De reactie van
het gemeentebestuur was gereserveerd, om
niet te zeggen: zuur. De in B. en W.
overwegende mening kon men proeven in
een redactioneel commentaar van het „Vrije
Volk": „stedebouw is een zaak van de
stedelijke overheid, wanneer de burgerij zich
daarmee bezig houdt, wekt zij alleen maar
verwarringEr zijn zaken die in Amster
dam nooit overgaan!
Het comité liet het niet bij woorden. Er
moest ook een instrument geschapen wor
den om het wonen in de binnenstad een
nieuwe impuls te geven. Een commissie
bestudeerde het „memorandum ter voorbe
reiding van een Maatschappij Stadsherstel".
Om de vraag of het restaureren en van
modem woongerief voorzien van verwaar
loosde, deels versleten oude huizen ooit
rendabel zou worden, bevestigend te kunnen
beantwoorden, moest aan twee voorwaarden
voldaan zijn. De eerste was de zekerheid van
genoeg subsidie om de onrendabele top van
het werk te kunnen opvangen; de tweede
was het vertrouwen dat er een stijgende
vraag naar dit soort woningen zou ontstaan.
Zou het laatste namelijk ontbreken, dan
konden ook enkele geslaagde restauraties
het proces van bouwkundig en maatschappe
lijk verval in de omgeving niet stuiten, en
daarmede zouden ook de gerestaureerde
panden op den duur weer gaan devalueren.
Dat vooral de onroerend-goed deskundigen
er wat aarzelend tegenover stonden, lag voor
de hand. Men was er zó aan gewend geraakt
dat de oude panden in de eerste plaats
werden gewaardeerd op hun mogelijkheden
voor bedrijfsgebruik, dat de vraag naar goed
geoutilleerde binnenstadswoningen niet in
de markt meespeelde.
Geloof
Er was een min of meer intuitief, niet op
zakelijke gegevens gebaseerd geloof nodig in
de attractie van de binnenstad als woonge
bied, om geld te willen investeren in het
stadsherstel-idee. Zonder de vasthoudend
heid en het gezag van Jhr. Six van Hillegom,
zou Stadsherstel niet verder gekomen zijn
dan een mooie illusie. Hij slaagde erin het
kapitaal bijeen te brengen, en de nodige
subsidiesteun te verwerven; het werk kon
beginnen.
De Amsterdamse Maatschappij tot Stads
herstel N.V. is nu een solide beleggings
maatschappij in gerestaureerde woonhuis
monumenten waarin ook de gemeente parti-