Wonen in de binnenstad Amsterdamse Vóór mij ligt een vergeeld stencil: memo randum ter voorbereiding van een Maat schappij StadsherstelIk schreef het in 1955 als discussiestuk voor het comité „de stad Amsterdam", een gezelschap notabele stadgenoten onder voorzitterschap van Jhr. Six van I-Iillegom. Het comité was geboren uit de verontrusting over het voorstel van de hoofdcommissaris van politie om een groot aantal grachten te dempen ten behoeve van de parkeergelegenheid. Hoewel het plan- Kaasjagernooit door B. en W. aan de raad was voorgelegd, had het in de openbare mening hevige opschudding teweeggebracht Voor het eerst realiseerden allerlei mensen, ook buiten de kleine kring van de „oudheid kundige verenigingenzich dat het wel eens definitief mis zou kunnen gaan met de A msterdamse binnenstad. Het kost nu, twintig jaar later, moeite om zich te verplaatsen in de toen gangbare meningen. Men leefde in de na-oorlogse wederopbouwsfeer. De energie waarmee in Rotterdam een nieuwe city werd gebouwd op de puinvlak- ten van de vernielde binnenstad, wekte in Amsterdam een met afgunst gemengde be wondering. In Amsterdam richtte de bouw- bedrijvigheid zich op de realisering van de tuinsteden, volgens het algemeen uitbrei dingsplan dat in de voor-oorlogse jaren internationale waardering had geoogst. Dat in de binnenstad een proces van cityvorming gaande was, leverde weliswaar spanningen op ten gevolge van de woningnood, maar het werd op zich zelfals een gezonde zaak beschouwd. Volgens de door vakmensen verkondigde beginselen moest de stedebouwkundige ont wikkeling geleid worden naar een scheiding van wonen, werken, verkeer en recreatie. In dit denkpatroon pasten de tuinsteden ais uitwaaierende woongebieden met een ruime groenvoorziening, de verspreide industrie gebieden voor allerlei soorten bedrijvigheid, en in het centrum de doorbraakplannen ten bate van het autoverkeer. Hoewel het metroproject pas later ten tonele verscheen, hoort het nog geheel thuis in de opvattingen van toen. Onverschilligheid Maar wat moest er dan met de binnenstad gebeuren? Daar zouden de centrumfuncties geconcentreerd blijven op bestuurlijk, eco nomisch en cultureel gebied, het uitgaans leven, de universiteit en de winkels met een interlocale betekenis. Een duidelijk beeld ontbrak hoe aan de ruimtebehoeften van al die activiteiten voldaan zou kunnen worden in het .gegeven kader van de historische stadsaanleg en bebouwing. Het optimisme van de wederopbouwsfeer en van het geloof in de noodzakelijkheid van de groei van elk onderdeel bracht een achteraf onbegrijpelijke onverschilligheid voort ten opzichte van de opnamemogelijkheden van het geheel. Dat zou later wel bekeken worden wanneer de concrete plannen ter tafel lagen; voorlopig eiste de woningbouw 1. Het interieur van Korte Prinsengracht 7, een Stadsherstel-huis. in de stadsuitbreiding de bouwcapaciteit grotendeels op. En dan nog was er in de binnenstad nog een rest-functie, namelijk het wonen. Nog altijd woonden er veel mensen in het centrum. Het voor-oorlogse saneringsproces, begonnen op Uilenburg en in de Jonker- en Ridderstraat, was tot stilstand gekomen door de oorlog; maar de opvatting dat men op deze weg door zou moeten gaan zodra de omstandigheden het toelieten, werd in de kringen der volkshuisvesters nog algemeen gedeeld. Met voldoening wees men op de gestage vooruitgang in de woningkwaliteit van de nieuwbouw, o.m. uitgedrukt in de 1

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1975 | | pagina 11