116 fenomeen van de ligboxenstallen of de bio-industrie. Ik erken dat de moderne boer met zijn tijd mee moet. Maar ik vindt dat het tegelijkertijd hard nodig is om in het al danig aangetaste buitengebied naar aanpassing van de agrarische bebouwing te streven." Willekeur Een niet gering facet van het bouwen in het buitengebied is de explosieve groei van de dorpen, waarbij de uit breidingen als een vreemd element het oude landschap binnendringen en het aantasten. Tegelijk wordt de identiteit van het dorp zelf aangetast. De wel standscommissies zijn op dit punt zeker waakzaam, zo constateert mr. Houben, maar zij kunnen alleen weinig uitrichten. Hij stelt bovendien dat zeker in de kleine gemeenten bij de welstandsbeoordeling er een neiging tot bestuurlijke willekeur kan zijn. Er wordt wel beweerd dat die willekeur bij de welstandscommissies is te vin den, maar mr. Houben zoekt haar bij de colleges van B. en W. die, zonder een behoorlijke motivering, de ene keer wel en de andere keer niet het advies van de welstandscommissie vol gen. De burger en de welstandscom missie worden hiervan de dupe. Ge woon, omdat zij niet weten waar ze aan toe zijn. Eigenlijk is de gemeente volgens de bouwverordening verplicht de welstandscommissie bericht te stu ren als zij van een advies van de commissie afwijkt. Maar omdat veel gemeenten zich hieraan niet houden, krijgen de commissies geen inzicht in het welstandsbeleid dat de gemeente aanhangt. Omgekeerd zouden de wel standscommissies (juist weer in de kleine gemeenten die overigens het grootste deel van het buitengebied in handen hebben) harder moeten wer ken aan goede verbindingslijnen naar de gemeente toe. Als een mogelijk praktische oplossing ziet mr. Houben dat elke aanvrager van een bouwver gunning, samen met de formulieren, een informatiebrochure krijgt over het welstandsaspect van het gebouwde. Zeker voor het buitengebied is zo'n brochure, die van streek tot streek kan verscholen, dringend nodig. Belemmeringen Architect Meffert ziet in ieder geval twee duidelijke, wettelijke belemme ringen die een passende ombuiging van de ontwikkelingen in het buitengebied in de weg staan. Zo is daar artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Orde ning. Dat artikel verplicht de gemeen ten om voor het buitengebied een bestemmingsplan vast te stellen, waar in de bestemming van de grond wordt geregeld en, zo nodig, voorschriften worden gegeven voor het gebruik van die grond en de zich daarop bevin dende opstallen. En nu komt het: „Deze voorschriften mogen slechts om dringende redenen een beperking van het meest doelmatige gebruik inhou den en mogen geen eisen bevatten met betrekking tot de structuur van agrari sche bedrijven." Op grond hiervan kan een gemeente, die bepaalde ongezonde ontwikkelingen wil keren, erg weinig uitrichten. Als de boer stelt dat hij dat type gebouw nodig heeft, dan gaat dat door. Hetzelfde is het geval met het type bedrijf. Op een zekere kwetsbare plek in het landschap kan een bepaald type bedrijf alles verknoeien, maar wat valt daar zolang die formulering van artikel 10 van de W.R.O. er ligt tegen te doen? Meffert: „Een andere belemmering zit in de Ruilverkavelingswet. Die wet richt zich, kun je stellen, uitsluitend op het agrarisch-economische aspect.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1975 | | pagina 18