Bouwen in het buitengebied Er komen beschermde stads- en dorps gezichten en het hoeft ook niet lang meer te duren of de stadsvernieuwing kan op gang komen. Kortom, de be bouwde kom staat volop in de belang stelling. Maar wat is er gaande in en met het buitengebied? Daar, op het kwets bare platteland, gaat het vooral de laatste jaren snel en op vrij grote schaal bergaf waarts en wordt links en rechts het vertrouwde en karakteristieke beeld ver knoeid en ontsierd. De hoofdrol daarin wordt gespeeld door de agrarische sector, die daar overigens zelf betrekkelijk weinig aan kan doen. De boer die vroeger meehielp het land schap te vormen en zijn boerderij zich daarin als het ware liet nestelen, diezelf de boer wordt vandaag de dag door keiharde, economische belangen en eisen gedwongen nieuwbouw te plegen waarbij alleen op efficiency wordt gelet en naar het uiterlijk niet gekeken. Bij de herin deling van de grond (ruilverkaveling) is het niet anders. Daar komen, met name bij de bio-bedrijven, de talrijke silo's voor de opslag van het voer nog eens bij brutale torens die het beeld van de omgeving sterk vervuilen. Dat zijn de harde feiten. Er is echter méér. In allerlei kringen en op allerlei niveau komt de laatste tijd een discussie op gang, met' als inzet de beweegreden dat er aan de twijfelachtige ontwikkelin gen in het buitengebied paal en perk moet worden gesteld. De vraag daarbij is hoe dit kan en moet gebeuren. Tot de deelnemers aan de discussie kan worden gerekend de Federatie Welstandstoe zicht. Op het congres hiervan te Utrecht heeft mr. F. J. M. Houben, burgemeester van de Brabantse plattelandsgemeente Luykgestel, een opvallend pleidooi ge houden dat u deels in bijgaand artikel terugvindt. Een andere partij, die zich veelvuldig bezighoudt met de bebouwing en inrich ting van het landschap, is de Bond Heemschut zelf. Daarbij spitst de discus sie zich vooral toe op en in de vergade ringen van de Technische Adviseurs. Deze buigen zich binnenkort over een stuk dat een van hen over de materie heeft opgesteld. De samensteller is de T.A. voor Overijssel, de heer B. Meffert die als architect verbonden is aan het welstandstoezicht in zijn provincie. De achtergrond, waartegen hij zijn bijdrage heeft geplaatst, vindt u heel in het kort ook in dit artikel. - "saa '*tP >>j „De verantwoordelijke overheidsin stanties hebben," zo stelt mr. Houben, „de laatste jaren heel wat aangemod derd in het buitengebied. En ze staan er: de agrarische woningen waarin geen boer te bekennen valt, de tweede woningen met een tuinkabouter of een draaiend molentje, de veredelingsbe- drijven, zo lang en zo hoog als het maar kan, de silo's en de caravans." En waardoor komt het nu dat al deze verstoring en brutaliteit zich over het buitengebied heeft kunnen uitstorten? Mr. Houben: „In de eerste plaats omdat de overheid niet het planolo gisch instrumentarium heeft gebruikt dat volgens de Wet op de Ruimtelijke Ordening aanwezig is." Deze wet ver plicht de gemeenten om hun bestem mingsplannen voor het buitengebied aan te passen, maar meer dan drie kwart van de gemeenten heeft dit zo vreest mr. Houben nog steeds niet gedaan. Daardoor komt het dat er in het buitengebied een grote rechts onzekerheid heerst. Waf doet zich nu voor in de praktijk? Dat het een ingeburgerde gedachte is geworden om, als een gemeente een bestemmingsplan binnen de bebouwde kom ontwerpt, de welstandsdeskun digen er vroegtijdig bij te halen. Bij een bestemmingsplan voor het buiten gebied is dit, helaas, niet het geval. Daar gebeurt dat in een stadium waarin de plannen nagenoeg al vast staan en de beoordeling door de welstandscommissie alleen nog maar een formaliteit kan zijn. Dat heeft weinig zin. Daar komt nog iets bij. Juist in het buitengebied is het heel goed mogelijk dat de welstandswensen botsen met de economische eisen, van de boer in dit geval. Het is dan ook erg belangrijk dat de discussie hierover vroegtijdig op gang komt. Mr. Houben haalt een voorbeeld aan van een botsing van belangen. Het heeft zich onlangs afgespeeld in Brabant. Er is een gemeente die een integraal plan voor het buitengebied heeft vastgesteld, met daarin voor schriften om de lengte en hoogte van de gebouwen te beperken. G.S. gaan daar echter niet in mee en stellen dat zelfs een lengte van 75 m voor een agrarisch bedrijfsgebouw, met een uit breidingsmogelijkheid tot 100 m, nog te beperkend is. „Zulke gebouwen zijn erg ontsierend," stelt de gemeente, „en het is daarom beter twee kortere gebouwen te plaatsen." G.S. blijven evenwel vasthouden aan een vrije ont plooiing van de agrarische sector in de primair agrarische gebieden. Met vrije vestiging ook, op de plek die de boer het beste uit komt."

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1975 | | pagina 16