p 4. Stadhuis Klundert. Gebouwd 1621, waarschijnlijk door Mel- chior van Herbach. Restauratie in 1910 en 1953. Foto's bij dit artikel: Rijksdienst voor de Monumentenzorg. mentenraad werd afgelost. Van deze maken, evenals van de Voorlopige, de Rijkscommissie voor de monumenten beschrijving en die voor de monumen tenzorg deel uit, onder presidium van de oud-voorzitter van Heemschut, mr. S. P. baron Bentinck. Het Rijksbureau kreeg nieuwe vorm en nieuwe beteke nis in de Rijksdienst voor de Monu mentenzorg. Het genoemde jaar 1961 was ook daar om zo belangrijk, omdat toen einde lijk de Monumentenwet tot stand kwam. Ook die heeft een lange voorge schiedenis gehad, maar vele decennia bleef de regering doof voor de aan drang daartoe te geraken. Reeds in de 19e eeuw had een enkele particulier zijn stem laten horen het was, zoals Prosper Mérimée in de eerste helft dier eeuw verzuchtte, de stem eens roepen den in de woestijn. De Nederlandsche Oudheidkundige Bond maakte, dankzij de grote bekwaamheid van mr. S. Gratama later opvolger van Cuypers als voorzitter van de Rijkscommissie een eerste ontwerp; de Rijkscommissie stelde een nieuwe versie samen het bleef bij woorden. Oorlog Direct na de bezetting in 1940 vaardig- 110 de de bij het uitwijken van Koningin en regering met regeringsbevoegdheid belaste generaal H. G. Winkelman een kort maar niet ineffectief decreet uit. De daarin vervatte regeling werd in 1945 bij K.B. betreffende de wederop bouw bestendigd tot in 1950 de uit" drie artikelen bestaande Tijdelijke Wet Monumentenzorg tot stand kwam, het geen betekende dat de regering was gaan inzien dat de bescherming onzer monumenten als van algemeen belang moest worden beschouwd en dus een definitieve wettelijke basis behoefde. De Voorlopige Monumentenraad nam de bestudering der materie opnieuw ter hand, hetgeen in 1961 tot het zo lang (te lang) uitgebleven resultaat leidde. Daarmee was echter een alge mene effectieve bescherming nog geenszins verzekerd, want behalve, „magt" zoals de Nederlandsche Spectator al een eeuw eerder had bepleit is daarvoor nog iets meer no dig: geld. En het heeft ook al weer te lang geduurd vóór de overheid bleek de hoognodige fondsen te verschaffen. Eerst in dit internationale monumen tenjaar is een enigszins voldoend groot bedrag voor subsidies ter beschikking gesteld, waarmee overigens de achter stand nog in genen dele is ingehaald. Tenminste twee gevaren blijven de his torische schoonheid bedreigen: oorlog en wat heet de „maatschappelijke ont wikkeling". Over oorlog valt nauwe lijks een verstandig woord te zeggen; naarmate de vernietigingskracht groter werd, zal bij een gewapend conflict het verlies meer onherstelbaar zijn de trieste praktijk heeft het bewezen. En wat die „ontwikkeling" betreft, ze gaat soms nog steeds als een wals over onze historische milieus heen, ondanks de bescherming door de wet zowel van de afzonderlijke monumenten als van de stads- en dorpsgezichten. Want men kan een oude kern niet alleen verwoes ten door afbraak, men kan die ook de valueren door een onmenselijke schaal vergroting (zeg vergroving) van hetgeen daarnaast of daarbinnen nieuw ge bouwd wordt. Wij moeten op onze hoede blijven, ook Heemschut kan niet genoeg strijdvaardig op wacht blijven staan; wanneer het gaat om het gewin, wordt ieder die opkomt voor het be houd van de historische schoonheid al te gemakkelijk afgeschilderd als te staan buiten het „eigenlijke leven" wat daaronder dan ook moge worden verstaan. Daarom zal monumentenzorg, meer dan tot dusverre, een belanigrijke plaats moeten gaan innemen in het rechts bewustzijn van het gehele volk. Voor de komende generaties ligt hier een zwaar wegende taak. Want monumen tenzorg is niet een „elitair" bedrijf van een kleine groep geïnteresseerden, ze is van eminente betekenis voor alle Ne derlanders. Ik heb en dit mede als plicht van dankbaarheid hiervoren de vier na men genoemd van de mannen, zonder wier onbezweken inspanning de Neder landse monumentenzorg zich nooit had kunnen ontwikkelen tot wat ze nü is geworden. Zij waren in tijdsvolgor de: Leemans, De Stuers, Overvoorde en Kalf. Aan de velen, die met hen hebben samengewerkt of zélf initiatie ven hebben ontplooid, wordt daarmee niets tekort gedaan. Ze hadden zéér uiteenlopende karaktertrekken en on derling zéér verschillende ideeën; ze aarzelden niet daarvan overduidelijk, zelfs met hartstocht, blijk te geven. Conflicten zijn niet uitgebleven, inte gendeel. Maar één kenmerk hadden de ze vier gemeen: toewijding aan de schoonheid van het verleden en een verbeten verdediging daarvan, zonder ook maar een spoor te vertonen van het malle begrip „burgermansroman- tiek"*, waarvan onlangs in dit blad sprake was. Het is goed in dit monu mentenjaar de grote betekenis van hun werk ten behoeve van de monumen tenzorg nog eens met nadruk uit te spreken. En ziedaar dan, in heel kort bestek, hetgeen ik wat meer wijdlopig getracht heb in de schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in Nederland tot uitdrukking te brengen. De geachte schrijver doelt hier op een beschouwing in de maartaflevering van Heemschut, waarin we o.m. stel ling namen tegen een artikel van Jan Blokker in de Volkskrant. v.d. W.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1975 | | pagina 12