moeilijkheid dat, wanneer we dit pro
ces voor zover dit zich in het verleden
afspeelde respecteren, we het in het
heden ook moeten aanvaarden, te
meer waar het in veel gevallen de
grondslag van het herstel van een buurt
vormt. Het moeilijkste van de zorg
voor de kleine monumenten is steeds
geweest de grenzen te trekken van wat
aan veranderingen nog toelaatbaar is
en wat niet. Het is altijd het verstan
digste zo weinig mogelijk aan de mo
numenten te veranderen, maar toch
ontstaat bij veel functieveranderingen
de behoefte aan een vernieuwd uiter
lijk hetgeen dan uitloopt op een te
forse modernisering of een te rigou
reuze reconstructie.
De twee soorten monumenten gaan
steeds meer tweeërlei problemen stel
len. Bij het kleine monument komt
naast de financiële problemen de vraag
van de grenzen van het toelaatbare, bij
het grote monument zal de vraag naar
de gebruiksmogelijkheden steeds meer
centraal komen te staan.
Monumenten op wachtgeld
Bij die monumenten waarvan de oor
spronkelijke bestemming teniet is ge
gaan en waarbij zich geen nieuw ge
bruik aandient werken de geijkte mid
delen van het in uitzichtstellen van res
tauratiesubsidies, het verbieden van
slopen en het aanduiden van een be
paald gebruik in een bestemmingsplan
niet. Het ziet ernaar uit dat de groep
gebouwen die in deze situatie zal raken
groter wordt. Er zijn vele gebouwen
zoals kerken, scholen en industriële ge
bouwen waarvoor heel moeilijk een
nieuwe bestemming te vinden is. Waar
schijnlijk zal blijken dat deze groep,
moeilijker te behouden is dan het klei
ne monument. Om hier iets te berei
ken zou het op den duur noodzakelijk
kunnen zijn om het arsenaal van mid
delen waarover Monumentenzorg be
schikt te verruimen.
Vooropgesteld moet worden dat het
behoud van een gebouw dat zijn func
tie verloren heeft alleen gegrond kan
zijn op een redelijke verwachting dat
in de toekomst een nieuwe functie op
komt dagen. Voor de tijd dat het ge
bouw zonder bestemming is zouden
bijzondere maatregelen genomen
moeten worden.
De problemen worden hier vaak ver
groot doordat verlies van functie mees
tal niet slechts in individuele gevallen
optreedt doch een gehele categorie van
gebouwen btetreft. Doordat er teveel
gebouwen van één soort leeg komen,
zijn eventuele nieuwe functies altijd te
gering in getal. In de loop der jaren
kunnen zij in aantal toenemen en een
groter deel van de buiten gebruik ge
raakte gebouwen van een nieuwe be
stemming voorzien.
Een voorbeeld daarvan zien we te Am
sterdam waar al geruime tijd een aantal
kerkgebouwen in de binnenstad leeg
staat. Na allerlei noodoplossingen
krijgt geleidelijk het ene gebouw na
het andere weer een meer passende
functie. Aangezien er de laatste jaren
weer veel lege kerkgebouwen bijge
komen zijn is een definitieve oplossing
van dit probleem nog niet in zicht.
Nu is het invoeren van een wachttijd
voor een monument zonder bestem
ming een buitengewoon moeilijke
zaak. Zelfs al zou men de eigenaar be
reid vinden de waarde van gebouw en
grond op nul te stellen en al zou de
overheid bereid zijn de kosten van het
onderhoud te dragen dan blijven er
nog verscheidene belastingen en verze
keringen op het gebouw drukken. Het
moeilijkste is wellicht nog de aandacht
die een gebouw van de eigenaar vergt
en de noodzakelijke bewaking tegen
vernieling en brandstichting op te
vangen. Meestal wordt een dergelijke
periode overbrugd doordat men het ge
bouw dan toch maar verhuurt, des
noods voor opslag. Het schijnt dat der
gelijke, weinig eisende huurders steeds
moeilijker te vinden zijn.
Misschien zal het wenselijk worden de
positie van een dergelijk „diepvries"
monument anders te regelen. Men zou
zich kunnen voorstellen dat de eige
naar het in beheer geeft aan een stich
ting die, door de overheid daartoe in
staat gesteld, tijdelijk de lasten van het
gebouw overneemt en als makelaar
naar een nieuwe bestemming zoekt. Na
een aantal jaren zou deze toestand
moeten uitmonden in het vinden van
een nieuw gebruik of in het doen Op
stellen van een ter plaatse aanvaard
baar plan voor nieuwbouw. Wanneer
een oplossing gevonden wordt zou de
oude eigenaar het gebouw kunnen ver
kopen tegen een prijs die tevoren in
overleg met de beheerstichting be
paald zou moeten zijn.
Wanneer het aantal van deze „monu
menten op wachtgeld" te groot zou
worden zou de beheerstichting een
scherpere selectie bij opname en een
minder scherpe selectie bij het vinden
van een nieuwe gebruiker kunnen
maken.
Op deze wijze zou het wellicht moge
lijk zijn te voorkomen dat er onnodig
monumenten sneuvelen doordat er te
veel van dezelfde soort gebouwen op
één moment zonder functie raken. Al
leen zal men ook over een grote dosis
makelaarsinstinct moeten beschikken
om te kunnen raden voor welke leeg-
rakende gebouwen van nu in de toe
komst weer een bestemming te vinden
zal zijn.
85