F
Legpenning
voor Ton Koot
de staat van eerste oplevering. Zelfs
dorpen worden, inclusief kronkelige
wegen en ander landschappelijk schoon
in de middeleeuwse staat teruggevoerd.
Godlof! Men schijnt zich echter nau
welijks te bekommeren over de uitein
delijke resultaten en de uitwerking
daarvan op ons leefklimaat. Men geeft
zich totaal geen rekenschap van wat er
met die goedbedoelde (sic) restauraties
verloren gaat en vraagt zich in zijn
ijver niet af, of men in z'n enthousi
asme niet veel te ver gaat en het doel
evenver voorbijschiet, als men er, voor
men begon, van verwijderd was". En
verder: „Zo goed als het Latijn pas
goed een dode taal werd, door de regels
nauwkeurig te handhaven, zo loopt
onze cultuur de kans in de vorm van
kneuterige, romantische, fraaie, pitto
reske en museumachtige binnensteden
en dorpen een tijdloos en dus dood
ding te worden".
Deze benadering van monumentenzorg
geeft wel duidelijk blijk van onwetend-
Aan het plan van de Bond Heemschut
om de vroegere secretaris Ton Koot
voor zijn langjarige en uitzonderlijke
verdiensten in het belang van de monu
mentenbescherming met een speciaal
voor dit doel door G. Brinkgreve ont
worpen legpenning te eren, is de vorige
maand uitvoering gegeven. Een kleine
delegatie uit het bestuur heeft de fraaie
bronzen legpenning in een ongedwon
gen samenkomst ten huize van de heer
Koot aangeboden.
De penning vertoont aan de ene zijde
de beeldenaar van Ton Koot en aan de
andere zijde een egel in een
randschrift: Noli me Tangere (Wil mij
niet aanraken). De egel verzinnebeeldt
de strijd voor het behoud van ons mo-
numentenbezit, een strijd, waarbij nog
al eens de stekels moeten worden opge
zet.
De ontwerper van de legpenning,' de
heid en in feite van een minachting
voor ons culturele erfgoed. Gelukkig is
deze onzin niet onweersproken geble
ven in NRC-Handelsblad. F.G. de Rui
ter heeft er terecht op gewezen, dat
zich in de benadering van de monu
mentenzorg al geruime tijd geleden
nieuwe ontwikkelingen hebben voorge
daan. Een van de belangrijkste is mis
schien wel, dat men er heden ten dage
van uitgaat, dat het monument juist
geen dood ding moet zijn en dat het
monument of het beschermd stadsge
zicht als stuk levend milieu behouden
moet worden. De Ruiter citeert de di
recteur van de Rijksdienst voor de Mo
numentenzorg, de heer J. Jessurun:
„Vroeger werd er inderdaad meer naar
reconstructie toegewerkt. Maar sinds
een jaar of vijf leeft bij ons én in
Europees verband de filosofie: niet te
rug naar de oertoestand. Als er panden
worden opgeknapt uit pakweg de 16e
en 17e eeuw, die later zijn verbouwd,
dan handhaven we ook die toevoegin
gen".
heer G. Brinkgreve was evenals de heer
Grebe, lid van het D.B., en penning
meester Hengeveld, bij de uitreiking
aanwezig. Het is de bedoeling van het
bestuur van Heemschut de penning in
bijzondere gevallen ook aan anderen,
die zich zeer verdienstelijk hebben ge
maakt voor de monumentenbescher
ming, uit te reiken.
Alvorens de penning aan de heer Koot
te overhandigen, heeft Heemschuts'
voorzitter, dr. R. Hoegen enkele woor
den gesproken. Hij herinnerde er aan,
dat Heemschut Ton Koot bij zijn
afscheid al de gouden Woudrichem-
penning had aangeboden, maar het
bestuur had dit niet voldoende geacht.
Besloten werd tot de instelling van een
speciale penning, die de naam van
Koot zou dragen. G. Brinkgreve deed
toen het genereuze aanbod de penning
te ontwerpen als een persoonlijk
We hoeven hieraan nauwelijks iets toe
te voegen. De Bond Heemschut pleit al
jaar en dag voor een „levende bin
nenstad". Evenmin is de bond uit op
„geveltoerisme". De hier geciteerde cri
tici weten niet waarover ze praten.
Voor wat de monumentenbescherming
in ons land betreft, men gaat daarbij
met de uiterste zorg te werk en vooral
ook met kennis van zaken. Wie over de
(Amsterdamse) Kinkerbuurt spreekt in
het kader van het Monumentenjaar, is
volkomen op verkeerd spoor. In die
Amsterdamse buurt gaat het in het
bijzonder om de vernieuwing van een
stadsdeel, dat historisch alleen maar te
boek staat als „revolutiebouw", bepaald
niet kenmerkend voor „de" Neder
landse architectuur. Integendeel.
De hier gesignaleerde kritiek behoeven
de beschermers van het monument zich
niet aan te trekken. We weten wel
beter.
v. d. W.
Het overhandigen van de Heemschut-
legpenning aan de heer Koot
geschenk. Dr. Hoegen noemde het een
voorrecht de heer Koot de penning als
eerste te mogen overhandigen als bij
zonder blijk van waardering van de
leden van Heemschut.'
Dr. Hoegen richtte zich vervolgens tot
de heer Brinkgreve, die het indertijd
zonder een dergelijk eerbewijs moest
doen, toen hij aftrad. Nu er dan een
ere-penning is, was het Heemschuts'
voorzitter een groot genoegen hem
alsnog te eren met de Ton Koot-pen-
ning.
De heer Koot dankte met vriendelijke
woorden voor de onderscheiding.