langs de kust is zeker groter dan langs
de rivieren. Bovendien is de stand van
de rivier, aan de hand van de metingen
stroomopwaarts, één of twee dagen van
tevoren bekend zodat er, indien nodig,
op tijd maatregelen kunnen worden
getroffen. Is het dan nog wel verant
woord om door een dijkverzwaring,
zoals die nu aan de gang is, zoveel over
boord te gooien aan onvervangbare en
kostbare zaken? Aan de andere kant
moet ook gesteld worden, dat op zich
zelf het streven van Rijkswaterstaat
alleen maar prijzenswaardig is. De
dienst wil (en dat behoort tot zijn taak)
de grootst mogelijke veiligheid. Maar
als men de watertaatsveiligheid voor
het rivierenland even loslaat, wel dan
zijn er in dit land zeker nog andere
(on)veiligheden om veel meer aan te
doen, zoals het verkeer en de algemene
verontreiniging.
Dit alles neemt niet weg dat op be
paalde punten de rivierdijken toch
versterkt moeten worden. Daar valt op
dit moment niets tegen in te brengen.
De vraag is evenwel höè dat gebeurt.
Het probleem is dat gepland en ge
werkt wordt volgens eenzijdig-tech-
nische richtlijnen zoals taluds met een
helling van 1 3 (en dat is niet niks),
demping van wielen en watergangen
tot 30 m uit de teen van de (verbeterde)
dijk en verzwaring van de dijk aan de
binnenzijde tenzij beslist anders vereist
is. Het zijn juist richtlijnen als deze, die
zo diep insnijden. En zij gelden over de
héle linie. Nergens worden de dijken
van geval tot geval beoordeeld en tot
nu toe wordt in de kring van Rijkswa
terstaat én uitvoerders al evenmin ge
werkt aan alternatieven. Of anders: er
is geen evenwichtige afweging van de
belangen die er spelen. Het gaat om die
zwaardere dijk. Eeen groot probleem is
dan ook nog, dat met name de wa
terschappen en polderdistricten geen
inspraakprocedure kennen. Althans,
aan de voorbereiding van de plannen
komt niemand anders te pas. Het is
gebeurd dat een gemeente, geheel ver
bluft, van het waterschap te horen
kreeg dat er bij verzwaring honderd of
meer. huizen gesloopt moesten wor
den.
Anders
Pas als de plannen op tafel liggen kan
er (in ieder geval in Gelderland en
Overijssel) over gepraat worden. Er
komen dus, zij het laat maar wie kon
en kan het allemaal precies weten? -
vormen van inspraak op gang. De bro
chure tekent hierbij aan: „Bij de be
oordeling van en de beslissing over de
plannen is tot nu toe niet meer dan
beperkte discussie mogelijk geweest
over alternatieven, voor zover het vari
anten op de geplande oplossing betrof.'
Andersoortige oplossingen zijn echter
nimmer in de overwegingen betrok
ken". Als gevolg van de eis tot inspraak
en mede onder druk van de Tweede
Kamer heeft de minister toegezegd een
commissie in te stellen voor herbezin
ning op de problematiek van de dijk
verzwaring. Die commissie is er nog
niet, en intussen gaat het voor het
milieu frustrerende werk aan de dijken
gewoon door. De minister heeft name
lijk niet toegezegd dat hij de subsidie
kraan zou dichtdraaien. En zo kan het
gebeuren dat, terwijl van allerlei kanten
op een nieuwe taxatie wordt aange
drongen, een fraai pand aan de rivier
dijk sneuvelt. Wat in dit verband nog
extra pijn doet is dat, onder oppertoe
zicht van Rijkswaterstaat, de dijken op
tal van plaatsen sterk zijn verwaar
loosd. Wat maakt het dan zo nodig om
nu zo rigoureus in te grijpen?
De Stichting Natuur en Milieu en de
Gelderse Milieuraad stellen dat van
dijkvak tot dijkvak bepaald moet wor
den wat vereist en alternatief mogelijk
is. Daarbij moet elk dijkverbete-
ringsplan tegelijk worden aangevuld
met een landschapsplan en een plan tot
speciewinning. De brochure: „Gevreesd
moet worden dat bij de uitvoering van
het overgrote deel der verzwaringswer-
ken aanvragen zullen komen tot grote
ontgrondingen in de omgeving ervan.
Er zal een sterke neiging zijn die ont
grondingen te plegen in de uiterwaar
den, waarmee opnieuw grote stukken
van een der belangrijkste landschapsty
pen van Nederland worden bedreigd".
En als het, in het totale raam van de
problematiek, gaat om andersoortige
oplossingen waarom wordt dan niet in
plaats van dijkverzwaring, met alle
negatieve consequenties vandien, on
derzocht of ook waterstandsverlaging
mogelijk is?
Dit laatste kan, aldus de brochure, ge
beuren door vergroting van het water
bergend vermogen van het winterbed
door het opnieuw operationeel maken
van oude „veiligheidskleppen" in het
rivierensysteem, zoals de overlaten bij
Spijk en Heerewaarden. De brochure:
„Bij hoogwater op Rijn en Waal ver
toont de Maas veelal een veel minder
hoge afvoer. Bij Heerewaarden, waar
Maas en Waal elkaar bijna raken, lijkt
het mogelijk maatregelen te treffen om
zonder schade of ernstige hinder het
water van de Waal naar de Maas te
laten vloeien waardoor de gevaarlijke
top van de Waal wordt weggenomen".
Ook is het denkbaar dat men afstapt
van het uitgangspunt dat een polder in
z'n geheel dezelfde bescherming moet
krijgen iets waarop de plannen nu
gebaseerd zijn. Men kan die polder ook
opdelen met tussendijken die dan een
hoogte krijgen al naar gelang de be
langen die in een bepaald comparti
ment op het spel staan. Het kan in zo'n
compartiment om een industrieterrein
gaan (hoog economisch belang), maar
ook slechts om een weidegebied met
enkele boerderijen. In ieder geval blijft
dat wel een kwestie van zorgvuldige
afweging. Te overwegen valt tenslotte
om gewoon een aantal polders direct
bij de boezem van de rivier te betrek
ken om bij een hoge stand het water
een grotere spreidingsmogelijkheid te
geven. Ook dat kan de top op de rivier
ontlasten. Hoe dan ook: het staat
beslist nog niet vast of de nu geplande
dijkverzwaring wel zo nodig is. Ener
zijds is er het theoretische en aanvecht
bare uitgangspunt van 18.000 m' bij
Lobith, anderzijds zijn alternatieven
nog nooit onderzocht.
GW 49