1953 werd het Gemeentelijk Bureau
Monumentenzorg opgericht. Doel was
het stimuleren en begeleiden van de
restauratie van de vele oude woonhui
zen. Er zat al heel spoedig schot in het
werk. Uitgangspunt was om in te spe
len op de zelf regenererende werking die
op diverse plaatsen nog aanwezig was
en spontaan opbloeide. Het beleid
werd gericht op de z.g. verspreide res
tauraties, waardoor de regeneratie zo
veel mogelijk over de gehele stad werd
verspreid. Een restauratie van een
enkel huis was meestal een stimulans
voor een opknapbeurt van de buurhui
zen. De lang gekoesterde wens nl. het
behoud van een monument te koppe
len aan het behoud van zijn historisch
gegroeide omgeving, begon langzamer
hand vorm te krijgen. De monumen
tenwet van 1961 maakte dit officieel
mogelijk door naast afzonderlijke pan
den ook' gehele gebieden (stads- en
dorpsgezichten) te beschermen. Het is
nog steeds te betreuren dat dit voor
Amsterdam zo moeizaam op gang
komt.
Koplopers
Een tweede gevolg van de monumen
tenwet was de opstelling van een
monumentenregister. Sinds 1922 had
de gemeente Amsterdam haar eigen
monumentenverordening met een be
perkte lijst die geregeld werd aange
vuld. In totaal werden hier 500 panden
op vermeld. In mei 1940 werd door
generaal Winckelman een monumen
tenverordening vastgesteld voor het ge
hele land waarbij de kunsthistorische
inventarisatielijst van 1928 als basis
werd gebruikt. In Amsterdam kwamen
hierop 4.200 panden voor. In 1953
waren hier nog 3.200 panden van
over! Het Gemeentelijk Bureau startte
met het opstellen van een nieuwe lijst
waarop ongeveer 7.000 panden voor
kwamen. Hoewel deze lijst geen juridi
sche ondergrond had werd elk pand
dat op deze lijst voorkwam in het be
leid als een monument beschouwd en
ook gesubsidieerd bij restauratie. In
1969 werd door de minister van
C.R.M. de monumentenlijst voor Am
sterdam officieel vastgesteld en be
droeg in totaal 5.400 panden. Burge
meester en wethouders, gesteund door
de gemeenteraad, verzochten de minis
ter hier 1.300 panden aan toe te voe
gen, dit vooral met het oog op het be
houd van het stadsbeeld in zijn totali
teit. Amsterdam was in deze een kop
loper. Als één van de eerste gemeenten
had het de minister voorgesteld de lijst
met zo'n groot aantal panden uit te
breiden. In datzelfde jaar echter kwam
een vouwblad uit over de Jordaan waar
in B en W een idee voorlegden voor
vernieuwing en herstel. De basis van
dit plan was nog grotendeels kaalslag
en wijziging van een deel van bestaan
de stedelijke structuur. Verandering
van inzicht uit zich nu eenmaal gelei
delijk, vooral wanneer het plannen be
treft waar jaren voorbereidingen aan
vastzitten.
Door het groeiend aantal restauraties
kwam geleidelijk aan ook het volks
huisvestingsprobleem aan de orde. De
restauratie van onze monumenten
toonde aan dat oude woonhuizen na
een flinke opknapbeurt en verbouwing
goede en aantrekkelijke woningen in
een vertrouwde omgeving konden op
leveren. De vraag naar oude panden
nam steeds meer toe. Dit laatste bracht
de discussie over het woonmilieu in
onze nieuwe wijken op gang. Het idee
dat een bestaande woonomgeving ook
nog een belangrijke rol kon spelen in
onze volkshuisvesting, kwam vaak
helaas te laat, eindelijk in onze besluit
vorming binnengeslopen. Hiermee
zaten wij direct in het probleem van
onze 19e- en vroeg 20e-eeuwse bouw
kunst. Ook in de binnenstad was dit
probleem al urgent geworden. Ge
bouwen als Carré en American dreig
den tussen de wal'en het schip te ko
men. Mede op aandringen van het ge
meentebestuur, is de minister overge
gaan tot het vaststellen van een kleine
lijst van z.g. „jonge" monumenten.
Ook hi?r adviseerde de gemeenteraad
de minister oyer te gaan tot verdubbe
ling van deze lijst. Helaas heeft de mi
nister dit advies nog niet opgevolgd
waardoor er t.a.v. deze panden een
vacuüm is ontstaan. Waarschijnlijk
wordt nog te veel naar een basis ge
zocht, uitgaande van een algemene
architectuur-historische belangrijkheid.
Dit laatste is misschien in principe wel
juist maar de waarde van deze gebou
wen als merkteken of herkenningspunt
in een bepaalde woonomgeving moet
minstens even zwaar wegen.
Ook de vroeg 20e-eeuwse architectuur
is de laatste jaren duidelijk in de be
langstelling gekomen en terecht. Het
samengaan van deze architectuur met
haar stedelijke structuur is bijzonder
belangrijk en leerzaam. In zo'n omge
ving is het niet alleen goed wonen, de
straat is hier ook een aantrekkelijke
verblijfsruimte. Het emotionele aspect
van deze architectuur had onder de
zakelijke aanpak van de blokbouw niet
geleden. De diverse stromingen in dit
tijdsbestek zoals Berlage met zijn in
vloed en de Amsterdamse School be
ginnen onze generatie ,weer sterk te
boeien. Behoud hiervan zal helaas
slechts mogelijk zijn door een bescher
ming via de monumentenwet, wat voor
enkele blokken al is geschied. Dat dit
laatste noodzakelijk is leerde ons het
jammerlijk einde van het Muzieklyce-
Verkeer
Met de grote leegte van het mr. Visser
plein en omgeving nog sterk in het ge
heugen, zien wij nu toch een duidelijk
andere koers in de aanpak van de pro
blemen met betrekking tot het ver
keer. De brede verkeersweg door de
Nieuwmarkt is door de gemeenteraad
afgewezen. De verbreding van de Bak
kerstraat is nu definitief van de baan.
Het verkeer wordt duidelijk naar dat
niveau teruggedrongen da't in normale
verhouding staat met de bestaande ste-
debouwkundige structuur. Sanerings
plannen oude stijl zijn van de baan.
Bestemmingsplannen, die in principe
uitgaan van het behoud, komen er
voor in de plaats. Tot voor kort was de
monumentenzorg de enige mogelijk
heid om via verspreide restauraties tot
een aanzet voor de regeneratie van een
bepaalde buurt te komen. In samen
werking met Volkshuisvesting en
Ruimtelijke Ordening kan nu ook een
zeer belangrijke financiële bijdrage ge
leverd worden tot rehabilitatie van een
beschermd stadsgebied. Het bestem
mingsplan Jordaan is hiervan een goed
voorbeeld. Bij de rehabilitatie van de
Jordaan krijgt het „behoud" een kans
die in juiste verhouding staat tot
nieuwbouw. Het zou echter de moeite
waard zijn om te onderzoeken in hoe
verre (en bij wie) dit zijn oorzaak vindt
in de subsidiemogelijkheden of dat
men werkelijk het waardevolle van een
bestaande omgeving onderkent.
Kerken
Een probleem dat na de oorlog en ook
vijftien jaar geleden nog niet duidelijk
zichtbaar was, vormen de kerken. Vele
van onze kerken hebben hun functie
verloren of dreigen deze te verliezen.