B I WE
mm m mÊmm
!Y
umn
5. !n de plaats van de monumentale pan
den Kerkstraat 19 en 21 heeft (midden!
een architect zich dit gedacht.
tings- of gedenksteen, die op het breuk
vlak de cijfers 13 (jaartal 13..?) ver
toont.
Tegen de achterwand van de achterbouw
van nr. 19 bevond zich een gave, vermoe
delijk 16e-eeuwse schouw. De conditie
van het ondanks allerlei in- en externe
verbouwingen vrij gaaf gebleven geheel
van kelders, muren, balklagen en kappen
mocht matig tot zeer goed genoemd wor
den. Hoe was sloop van dit gebouw
mogelijk?
Sloopgeschiedenis
De ondergangsgeschiedenis van dit kapi
tale pand gaat terug tot 1950. Tot dat
jaar was de monumentale eenheid van
beide perceelnummers voor iedereen
duidelijk zichtbaar. In 1950 kreeg de
eigenaar van nr. 21 vergunning de voor
tuin vol te bouwen. Incidenteel werd er
in de jaren '50 nog het een en ander aan
nr. 21 verbouwd. In 1967 was het goed
raak. Op 30 juni van dat jaar besloot de
gemeenteraad tijdens de behandeling van
de voorlopige monumentenlijst (waarop
nr. 21 niet eens voorkwam), de minister
van CRM te verzoeken om Kerkstraat 19
van de lijst af te voeren. De minister zag
hiertoe geen aanleiding. Ondertussen
gaven B en W vergunning af voor het
bouwen van een garage met boven
woning achter nr. 19 en voor het naar
achteren doortrekken van de toonzaal
van nr. 21. Beide panden werden hier
door vanuit het zuiden goeddeels aan het
oog onttrokken. Bovendien werd de
grens bereikt van de al jaren geprojec
teerde, ook in het plan-Maier voor
komende ,,ventwegen", die dwars over
de diepe kavels van de Kerkstraat
moeten gaan lopen. De Monumentenlijst
voor Hattem werd door de Monumenten-
raad opgesteld op 11 november 1968.
Opnieuw ontbrak nr. 21. (Trouwens:
ook in het advies van de Stichting Stads
kern Hattem aan de begeleidingscommis
sie wordt dit pand niet ter plaatsing op
de lijst voorgedragen.) Bij de behandeling
van de Monumentenlijst op 9 januari
1969 besloot- de raad, net als later de
eigenaren, om t.a.v. Kerkstraat 19 tot
het uiterste te gaan: er werd tegen de
beschikking van de minister van CRM
beroep aangetekend bij de Kroon. Zeker
speelde in de overwegingen van de raad
mee dat er aan de eigenaren enige com
pensatie geboden moest worden voor het
feit dat andere bouwpercelen in de
binnenstad (eigendom van de gemeente)
op een vreemde manier hun neus voorbij
gingen. De eigenaren voelden zich in hun
handel belemmerd doordat zij hun plan
nen om het vloeroppervlak met 1/3 te
vergroten, plannen waaraan ieder monu
mentaal respect ontbrak, er bij de Rijks
dienst maar niet door konden krijgen.
Op 3 januari 1974 kwam het Koninklijk
Besluit af waarin beschikt werd op het
beroep van de eigenaren tegen de be
schikking van de minister van CRM.
Diens beschikking werd vernietigd. Het
„Mannenklooster" kon plaatsmaken
voor een doodse kolos, ontworpen door
architect Zinsmeister.
Blunders
Tijdens de sloop heb ik herhaaldelijk
getracht de gedeelten van het „ter zake
ingewonnen ambtsbericht" van de Monu-
mentenraad, zoals die in het KB worden
overgenomen, te toetsen aan mijn bevin
dingen. Ik ben tot de conclusie gekomen
dat de Monumentenraad, die overigens
adviseerde het pand niet van de lijst af te
voeren, op een te oppervlakkig onder
zoek van de Rijksdienst is afgegaan. Het
zou te ver voeren om alle blunders die
onvermijdbaar waren geweest te noemen.
Twee erg onvergefelijke vind ik typerend
genoeg voor de geringe intensiteit van
het onderzoek door de Rijksdienst. In
het KB wordt gesteld dat het voorhuis
„beganegronds ten gevolge van verbou
wingen geen oude elementen meer be
vat". Tijdens de sloop kwam de balklaag
tussen begane grond en verdieping, be
staande uit moerbalken (rustend op sleu
telstukken in peerkraalprofiel) en ribben,
in het voorhuis tevoorschijn. Door het
simpele openen van een kastdeur in het
zelfde voorhuis zag ik op de plaats waar
ik door de indeling van de Westmuur
beganegronds een venster kon vermoe
den, dat de achterwand van die kast be
stond uit een nagenoeg gaaf, dichtgemet
seld kruisvenster.
Wetsgebreken
De hele gang van zaken in Hattem, waar
het gemeentebestuur al die monumenten
een zorg zal zijn, heeft weer eens het een
en ander duidelijk gemaakt over de ge
breken die de wetgeving t.a.v. monumen
ten en beschermde stadsgezichten ver
toont. Wat betreft het afvoeren van een
pand van de Monumentenlijst lijkt het
mij een absolute noodzaak dat aan een
beschikking van CRM ten grondslag ligt:
het afwegen van een zeer zorgvuldig
opgesteld rapport van de Rijksdienst
tegenover een concreet plan dat de be
lemmering aantoont die de eigenaar van
een beschermd monument ondervindt.
Met dergelijke stukken kan men ook
deugdelijk in beroep gaan bij de Kroon
en krijgt een KB een minder pijnlijk aan
zien dan met nr. 4 uit 1974 het geval is.
Met betrekking tot de beschermde stads
gezichten lijkt het mij een eerste vereiste
dat de gemeente vanaf de dag van
inschrijving zonder een verklaring van
CRM of VRO niet alleen geen bouwver
gunning mag afgeven, zoals nu het geval
is, maar evenmin een sloopvergunning.
Hierdoor is niet alleen het stadsgezicht
beter beschermd maar ook de opdracht
gever voor sloop en nieuwbouw, die nu
theoretisch met een lege bouwplaats kan
komen te zitten en in de praktijk de hele
bescherming, zoals in Hattem, tot een
lachertje maakt.
B. van der Kleij
139