Monumentenbescherming
een goede zaak
Pleidooi voor ambachtslieden
126
Ter gelegenheid van het gereedkomen
van de restauratie van de Ned. Hervorm
de Kerk te Thesinge (gem. Ten Boer)
heeft de minister van CRM, mr. H. W.
van Doorn, een rede gehouden waarbij
hij constateerde, dat ons culturele erf
goed meer dan ooit bloot staat aan be
dreigingen en gevaren.
Het vaak plotseling verdwijnen van veel
waardevols heeft bij steeds meer mensen
het inzicht doen groeien, dat als wij niet
wat voorzichtiger, of misschien liever
nog: eerbiediger, omspringen met het
geen door vroegere generaties met liefde
en ten koste van soms grote inspannin
gen werd gebouwd, wij binnen afzien
bare tijd van ons architectonische ver
leden niet veel meer over zullen hebben
dan een wegstervende herinnering en een
enkele ruïne op een plaats, die toevallig
niet interessant is voor stadsuitbreiding,
wegenaanleg of een modern betonnen-
kantoor- of winkelcomplex.
Met nadruk zei de bewindsman, dat hij
geen voorstander is van het handhaven
van alles, coute que coüte, zelfs als daar
de middelen voor beschikbaar zouden
zijn. Wel vond hij het een goede zaak,
dat wij ons meer en beter dan wellicht
vroeger realiseren, waarmee wij bezig
zijn, ons afvragen of wij daarmee op de
goede weg zijn en dat wij alternatieve
mogelijkheden overwegen, alvorens wij
eventueel besluiten tot het laten verdwij
nen uit onze omgeving van die dierbare
zaken, waarmee wij zo vertrouwd waren
omdat zij altijd hebben behoord tot ons
historisch milieu, waarmee wij ons vaak
zo nauw verbonden voelen, omdat wij er
gedoopt zijn, trouwden of voor plech
tige, droevige, of feestelijke gebeurtenis
sen bijeen kwamen.
De maatschappelijke veranderingen stel
den al veel vroeger de eigenaren van onze
kastelen, onze landgoederen en grote
huizen voor welhaast onoverkomenlijke
problemen. Thans zijn het vooral de
kerkbesturen en kerkvoogdijen, die door
de migratie, de deconfessionalisering en
tal van andere oorzaken voor het feit
komen te staan, dat zij en hun parochia
nen of gemeenteleden hun zo trouw
gekoesterde kerkgebouwen niet meer
kunnen onderhouden.
Het hanteren van de Monumentenwet is
èen goede zaak, maar als het geld ont
breekt om het met die wet beoogde
effect te bereiken, dat wil zeggen het be
schermde gebouw te restaureren of, als
de restauratie eenmaal tot stand is ge
komen, wij er niet in slagen het een
goede bestemming te geven, eventueel
buiten de kerkelijke sfeer, dan schieten
wij nog niet veel op. Enorme problemen
tekenen zich hier af, met de oplossing
waarvan nog maar een begin is gemaakt.
Wat mr. Van Doorn zo bijzonder verheu
gend vond was, de oprichting in 1969
van de Stiching Oude Groninger Kerken
om de instandhouding van kerkelijke
monumenten te bevorderen door ze te
verwerven, te bewaren, te restaureren en
ter bezichtiging open te stellen. Belang
rijker nog: de Stichting tracht van geval
tot geval een bestemming te vinden,
omdat alleen dan het voortbestaan voor
lange tijd gewaarborgd is.
De Stichting verwierf in vijf jaar 12 ker
ken en 2 kerktorens voor in totaal
f 14,—, men restaureerde de kerken van
Obergum, Leegkerk wat een omineuze
naam! Oostum en de toren van Zuid-
wolde, en nu dan de restauratie van de
kerk van Thesinge, mede mogelijk gewor
den dank zij subsidie van Sociale Zaken
in het kader van de werkverruiming.
De thans gerestaureerde kerk dateert uit
de 13e eeuw en fungeerde aanvankelijk
als kloosterkerk van het Benedictinessen-
klooster Germania. Later was het ge
bouw ook parochiekerk van het dorp. In
1786 sloopte men een vrij groot gedeelte
van het kerkgebouw, bouwde er weer
wat aan en plaatste er een schilddak op;
zo ging dat in een tijd zonder Monumen
tenwet. De kerk is thans teruggebracht in
de toestand van 1786. Ir. Dubbeling
tekende als architect voor dit karwei.
Aannemer Schakel uit Exmorra voerde
de restauratie uit.
Namens de gezamenlijke werkplaatsen"
te Amsterdam is een adres aan de hoofd
stedelijke gemeenteraad gezonden, waar
in de aandacht wordt gevestigd op een
vraagstuk, waarover in dit blad al meer
malen is geschreven, nl. dat van in restau
ratiewerk gespecialiseerde ambachtslie
den. In het adres worden die opgesomd:
enkele beeldhouwers in steen en hout,
decoratieschilders en -vergulders, pate
werkers, gipsgieters, stucwerkrestaura
teurs en enkele andere beroepen. „Deze
kleine groep die door de directeur van de
Rijksdienst voor de Monumentenzorg
geschat wordt op hooguit duizend men
sen in heel Nederland, bestaat voor een
deel uit ouderen, die tegen hun pensioen
aanzitten of dit reeds hebben," aldus het
adres. „Zij vormen die paar enkelingen
die de crisisjaren hebben overleefd, en
zich ondanks het voortdurend afnemen
van werk toch niet hebben willen laten
omscholen tot PTT-ambtenaar of iets
dergelijks, zoals zovelen van hun vak
genoten. De rest van deze groep bestaat
uit jonge mensen, die een langdurige
opleiding en veel moeilijkheden hebben
verkozen omdat dit type werk hen meer
aantrok dan welk ander beroep ook."
Hun hoop was gevestigd op een actief
restauratiebeleid, maar het tegendeel
bleek waar: „Juist dit werk, de ornamen-
tale versieringen blijken voortdurend
terug te lopen, waardoor bovendien een
gebrek aan oefening ontstaat, die prijs
verhogend werkt; er is te weinig conti
nuïteit. Wanneer niet een duidelijke ver
betering optreedt, zal de continuïteit
totaal verbroken worden en dit terwijl
toch veel restauraties worden uitge
voerd." Adressanten menen, dat het ont
breken van dit speciale werk ligt aan het
feit, dat door de enorme nadruk op de
sociale woningbouw de grote restauraties
in de knel zijn gekomen. De ornamentale
versiering wordt zoveel mogelijk beperkt.
Als oplossing zien adressanten een rege
ling, waarbij b.v. 10 pet. van de subsidies
voor restauratie verplicht besteed zou
moeten worden aan ornamentale versier
ing.
Een denkbeeld en niet alleen voor
Amsterdam het overwegen waard.
v. d.W.