Stations gebouwen beschermd wegen, kanalen, bruggen, e.d. bij en natuurlijk worden ook verdedigingswer ken er toe gerekend (militaire techniek). Hoe betreurenswaardig zou het immers zijn als verzuimd zou wqrden een stuk van een typisch kanaal (Eindhovens Kanaal) of een bijzondere brug (Iron- bridge in Engeland) of een machtig ver dedigingswerk (Naarden) als voorbeeld van vroegere technieken voor het nage slacht te bewaren. Geen, hoe fraai ook uitgevoerde, maquette kan duidelijk maken hoe zo'n monument er in vroeger jaren heeft uitgezien. Zolang er nog geen officiële instantie is voor het behoeden van al onze industrië le monumenten, een soort industriële monumentenzorg dus, moeten andere organisaties de zorg hiervan op zich nemen. Gelukkig gebeurt dit reeds. Zo zet de Stichting Menno van Coehoorn zich in voor het behoud van oude vestingwerken en de Vereeniging de Hollandsche Molen voor het behoud van onze molens en uiteraard houdt ook Monumentenzorg zich incidenteel met conservering van industriële monumenten bezig. Een orga nisatie die alle activiteiten op dit gebied coördineert, bestaat echter nog niet. Wel moet in dit verband de Bond Heemschut worden genoemd die terecht het belang van dit soort gespecialiseerde conserve rende verenigingen heeft ingezien en zich in vele gevallen in de besturen daarvan laat vertegenwoordigen. Ook de ge zamenlijke technische musea, verenigd in de Sectie Technische Musea en Trans portmusea van de Nederlandse Museum vereniging, hebben hun verantwoorde lijkheid voor industriële monumenten gevoeld en zijn overgegaan tot de oprich ting van een Werkgroep voor IA, die zich in eerste instantie zal bezig houden met de inventarisatie van alle industriële monumenten in Nederland. Deze stap van de Sectie Technische Musea is bij zonder logisch, daar ze namelijk in wezen hiermee (tijdelijk? de verant woordelijkheid op zich heeft genomen van een bestuurloos „zuster" technisch museum. Er is echter nog een andere overweging voor het conserveren van industriële monumenten, samenhangend met het feit dat sommige daarvan een zo inte graal deel van een land-, stads- of dorps gezicht vormen dat afbraak een onvoor stelbaar verlies zou betekenen. Men kan hierbij denken aan de afbraak van een molen, watertoren, verdedigingswerk of een schachttoren van een mijn. Bij dit aspect van conservering komen we even eens weer op het terrein van de Bond Heemschut. Evenals dit met niet-indus- triële monumenten het geval is zijn de kosten van restauratie van industriële monumenten vaak enorm hoog. Het is dan ook zonder meer duidelijk dat de mogelijkheden van conservering van industriële monumenten beperkt zijn. Naast het museale en landschappelijke belang van conservering dient men echter niet te vergeten dat men aan een geres taureerd industrieel monument vaak een nuttige bestemming kan geven. Zo kun nen gerestaureerde vestingswerken, kana len, e.d. een belangrijke recreatieve func tie gaan vervullen, terwijl gerestaureerde industriële bouwwerken voor velerlei doeleinden kunnen worden gebruikt, zoals voor jeugdwerk, bewoning, opslag, maar ook als museum, kantoor, fabriek enz. Dit kan een belangrijke versterking van de argumenten voor conservering betekenen. Het maken van een plan voor het behoud van onze industriële monumenten is niet goed mogelijk als niet eerst een inventari satie daarvan wordt gemaakt. Daarna zou men een urgentielijst kunnen opstellen, waarin een opsomming wordt gegeven van die monumenten, welke beslist gered dienen te worden, omdat anders geen enkel voorbeeld van de categorie monu menten waartoe het betreffende behoort meer in Nederland voorhanden is en ver volgens van di'e monumenten, waarvan nog verschillende exemplaren aanwezig zijn, maar waarvan het nuttig is één of meer als karakteristiek voorbeeld van de betreffende categorie in Nederland te be waren. Ook zouden in die lijst de argu menten voor conservering uitvoerig ver meld dienen te worden met tevens een opgave van eventuele alternatieve be stemmingen van een te restaureren monument. Het is verheugend, dat de Werkgroep IA van de Sectie Technische Musea een dergelijke inventarisatie op haar programma heeft staan. Op 19 april werd in Delft een sympo sium over IA georganiseerd. De op dit symposium gehouden voordrachten zul len in het weekblad „De Ingenieur" wor den gepubliceerd. Een beperkt aantal exemplaren van het bewuste nummer is voor belangstellenden beschikbaar. Voor het verkrijgen van een dergelijk exem plaar dient men zich te richten tot de Vereniging Technische verzamelingen te Delft onder gelijktijdige overmaking van een bedrag van f 2,50 op het gironummer 2903621 t.n.v. de secr. penningmeester van genoemde vereniging. Literatuur: 1) M. Rix, Amateur Historian, 1955 2) E. R. R. Green, The Industrial Archaeology of County Down, 1963, p.111 3) A. Raistrick, Industrial Archaeology, London,1971 In het kader van de kortgeleden aange vangen registratie van 19e- en begin 20e- eeuwse monumenten zijn onlangs acht tien spoorwegstations op de ontwerp- monumentenlijst geplaatst. Het zijn: Amersfoort, Appingedam, Baarn, Box meer, Den Dolder, Ede, Groningen, Haarlem, Harlingen, Hoorn, Hulshorst, Meerssen, Middelburg, Oisterwijk, Soest- dijk. Utrecht (Joh. van Oldenbarneveld- laan), Vught en Zwolle. De veranderde bedrijfsvoering bij de N.S. leidt in toenemende mate tot sloping van oudere stations. Tot op heden waren er hiervan slechts twee beschermd nl. het oudste thans nog in gebruik zijnde sta tion, Valkenburg (1853), een uitzonder lijk, kasteelachtig gebouw, en het Cen traal Station in Amsterdam (voltooid 1889), een der voornaamste scheppingen (in een combinatie van gotische- en renaissancevormen) van de bekende architect P. J. H. Cuypers. Er was alle aanleiding om nog een aantal karakteris tieke stations op de monumentenlijst te plaatsen. De pionierstijd der spoorwegen in Neder land (1839—1860) is ook de tijd van de experimenterende stationsarchitectuur, uit welke tijd behalve het reeds genoem de in Valkenburg, geen stations bewaard zijn gebleven. Na 1860 begon de grote expansie van het spoorwegnet, dat nu ten dele, inclusief de stations, door de Staat werd aangelegd maar niet geëxploi teerd: dit geschiedde gedeeltelijk door de particuliere Mij. tot Exploitatie van Staatsspoorwegen, gedeeltelijk door de H.IJ.S.M. („Hollandse Spoor"), de voor naamste andere lijnen werden aangelegd door genoemde H.IJ.S.M., de N.R.S. („Rijnspoor") en de N.C.S. („Centraal- spoor"). In de stationsarchitectuur bouwde men nu voort op het in de prak tijk het meest gewenst gebleken type, dat vooral door de Staat en bij Centraal- spoor, in een aantal varianten en „klas sen", in serie werd gebouwd. Hierbij ver tonen de door Nicolaas J. Kamperdijk voorde Centraalspoor gebouwde stations een wat rijkere detaillering dan de door de Staat ontworpen gebouwen. Opval lend is in die tijd de lengte van de lage zijvleugels ten opzichte van het meestal van een verdieping voorziene midden-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2023 | 1974 | | pagina 28