preteerd, namelijk inclusief alles wat nodig was en is om een industrie (huis industrie, boerenbedrijf, e.d.) draaiende te houden. Dit houdt o.a. in dat de be studering van de vroegere grondstoffen- winning, energievoorziening, e.d. niet mag worden verwaarloosd. Hierbij kan men denken aan de studie van verlaten mijnen, steengroeven, oude landbouw machines (voor vlas, katoen, granen, enz.) maar ook aan vroegere landbouw methoden. Eveneens kan in dit verband worden genoemd de bestudering van (de overblijfselen van) stoommachines, fabrieksgebouwen, magazijnen, gashou ders, en zelfs van arbeiderswoningen. Men gaat echter nog veel verder door te stellen dat alles wat met verkeer en ver voer te maken heeft voor de industrieel archeoloog van belang is. Dit betekent dat de studie van stationsgebouwen, spoorbanen, seinpalen, wegen, bruggen, verkeersborden, straatmeubilair, kanalen, sluizen, havens en haveninstallaties, water- en gasdistributiesystemen enz. tot de IA wordt gerekend. Onlogisch is dat niet, want een industrie kan niet functio neren als arbeiders en grondstoffen niet kunnen worden aangevoerd en de pro dukten niet kunnen worden getranspor teerd en gedistribueerd. Dit laatste brengt weer met zich mee dat dan ook de vervoermiddelen (locomotieven, rij tuigen, schepen, wagens, koetsen) en zelfs handelskantoren, pakhuizen en win kels er bij worden betrokken. Ook zou men zonder aarzeling kunnen stellen dat veel industriële activiteit, inclusief de landbouw, wegenbouw e.d., niet moge lijk is zonder inpoldering, c.q. bemaling, wat weer inhoudt dat alles wat met pol derbemaling heeft te maken studie object van de industrieel archeoloog zou kunnen zijn. Voorkeur Ondanks Raistrick's bezwaren tegen een te enge begrenzing van IA wat de tijd betreft, blijft er bij de industrieel archeo logen een zekere voorkeur bestaan voor de periode van de Industriële Revolutie, hoewel er toch ook reeds mensen zijn die bijv. stellen dat men nu al moet zorgen voor het goed vastleggen van olieraffina derijen, voordat deze verouderd raken of worden gesloopt. Toch stuit men bij de verdere begrenzing van het gebied dat door IA wordt bestre ken op grote moeilijkheden. Het is bijv. zonder meer duidelijk dat het onderzoek van een grote stoomhamer tot de IA wordt gerekend. Maar niet duidelijk is echter hoe het dan zit met het onder zoek van de gewone hamer of van ge reedschap in het algemeen, of nog verder gaande met de studie van vele, makkelijk verplaatsbare, industriële produkten. Als Stoomkarn van Van der Ouwera, om streeks 1870 in een twintigtal gebruikt op grote boerderijen dit alles tot de IA wordt gerekend, be tekent dat niet anders dan dat onderzoek van alles wat technisch is IA is en dat gaat velen toch veel te ver. Daarom is het van belang het domein van de IA te be perken door bijv. te stellen dat IA zich uitsluitend zal bezig houden met tech nische of industriële objecten die nor maal niet worden verplaatst, maar hierop moet dan ogenblikkelijk weer een uit zondering worden gemaakt voor het onderzoek van vervoermiddelen en alles wat daaraan te pas zou kunnen komen. Nu bestaan er industriële produkten (zoals gegoten ijzeren steunen, balken, pilaren, e.d.), die soms nog redelijk goed verplaatsbaar waren, maar naderhand te zamen, of in combinatie met andere produkten, werden gebruikt om daar een bouwwerk van te maken of mee te ver sieren dat een industriële of vervoers- functle kreeg (bijv. station, brug, fa briek). Het onderzoek van zo een bouw sel of de overblijfselen daarvan is, zoals we hebben gezien, IA, evenals dit het geval is met het onderzoek van de giete rijen, waarin dit soort onderdelen werd vervaardigd. Maar deze onderdelen wer den ook voor andere bouwwerken ge bruikt, waarvan het zonder meer duide lijk is dat ze geen enkele industriële func tie hadden, zoals kerken, schouwburgen, bibliotheken. Deze bouwsels of het onderzoek daarvan worden echter toch tot de IA gerekend. Dit heeft te maken met het feit dat „industriële" bouwwer ken, vooral die uit de periode van de Industriële Revolutie, een bepaalde industriële bouwstijl kunnen vertegen woordigen, die karakteristiek voor een bepaalde periode geacht kan worden en die vaak ook voor niet-indus'triële bouw werken of onderdelen daarvan werd toe gepast. Zo is er in wezen niet veel ver schil in ontwerp, constructie en wijze van uitvoeren tussen het Paleis van Volksvlijt enerzijds en een station uit die. 74

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2023 | 1974 | | pagina 26