bevelen? In dit verband: wat vindt u van het plan onder de Hofvijver in Den Haag een parkeergarage te bouwen? J.: Daarmee komen we middenin een VRO-aspect. Parkeergarages zijn utili teitsgebouwen; ze behoeven niet noodza kelijkerwijs het stadsbeeld te verknoeien. In het buitenland (Hamburg, Keulen en Straatsburg heel goed voorbeeld) zien we, dat parkeergarages zijn aangepast aan de omgeving. Wat de Hofvijver betreft, daarbij spelen nogal wat emotionele overwegingen. Persoonlijk zie ik weinig of geen bezwaren, mits de omgeving er maar niet door wordt aangetast. Ik zie liever een aangepaste parkeergarage dan een monumentaal stadsgezicht volge- plant met kunstboompjes parkeerme- ters. Wanneer gesproken wordt over renovatie van binnensteden is de moderne kreet: bewaar een zo groot mogelijk deel voor bewoning. Bent u het daarmee eens? J.: De herbouw van de Rotterdamse bin nenstad is een totale mislukking gewor den. De Rotterdamse kern is veel te ste riel. Ik hou in het algemeen nietvan zulke grote woorden, maar wanneer ik het zo stel, dan doe ik dat omdat ik het zo aan voel. Jarenlang is met de filosofie van de decentralisatie gespeeld; denk maar aan het vraagstuk van de werk- en slaapste-, den. Er is nu sprake van een objectieve herbezinning. Dat is goed. Trouwens in deze mag je niet teveel generaliseren. On ze steden zijn van verschillende aard en structuur; deze elementen vindt men ook in de bevolkingssamenstelling en in de werkgelegenheid. Juist omdat de meeste steden zo verschillen zal men de proble men van de renovatie genuanceerd moe ten benaderen. Er is hier en daar op te grote schaal kaalslag gepleegd. Er is nogal wat verknoeid, bijv. in Groningen. Deventer daarentegen is een voorbeeld hoe het eigenlijk moet. Amsterdam en Rotterdam bouwden satellietsteden, min of meer volgens hetzelfde patroon met een zekere veronachtzaming van de cen trumfunctie. Maar de denkbeelden evo lueren thans zeer snel. Van het oude Dusseldorf is qua stad nog wel iets terug te vinden in de structuur; daar niet het steriele van Rotterdam. Ook in Hamburg heeft men afgezien van de architectuur het functionele van de kern nog gestal te weten te geven. Dat zit er voor Den Haag ook nog in als men er zich ten minste tijdig op beraadt. Voor Amster dam ligt de situatie veel moeilijker. Monumentenzorg vereist veel geld, maar ofschoon de laatste rijksbegrotingen wel hogere bedragen vertonen, zetten deze geen zoden aan de dijk, omdat het meer dere de veelvoudig verhoogde kosten niet dekt. Denkt u hieraan iets te kunnen doen? J.: Een moeilijke vraag. Ik geloof wel dat er mogelijkheden tot verbetering zijn, maar we moeten de situatie reëel zien. 't Zal moeilijk zijn precies aan te geven hoeveel meer we nodig hebben. Onze wensen zullen we wel nooit helemaal ge honoreerd krijgen. We moeten het pu bliek ervan doordringen, dat Monumen tenzorg geen hobby is van „oude men sen". Monumentenbescherming rijkt veel verder. Daarvoor zal de Rijksdienst be grip moeten wekken. Er zijn trouwens al duidelijk symptomen, die erop wijzen, dat men de rehabilitatie- en stadsrenova tie-sfeer wil overhevelen naar Monumen tenzorg. Afgezien van de absoluut onvol doende jaarlijkse begrotingspost, is het te betreuren, dat we niet aan meerjaren planning mogen doen. Uit een oogpunt van monumentenzorg zou dat eigenlijk wel moeten en dit vanwege de planning, de visie, het beleid en de financiën. Thans kunnen we onze visie niet vol doende gestalte geven. Uiteindelijk bete kent dat in feite, dat de monumenten zorg de overheid meer geld kost. Het Delta-plan was toch ook gebaseerd op een meerjarenplan? Zoals het nu gaat houdt men ook de kostenstijging niet bij. Er zou in elk geval een marge moeten zijn voor toekomstige jaren. Er moet de mogelijkheid komen om op langere ter mijn te werken. Een voorbeeld: de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Daarvoor wordt jaarlijks een bedrag uitgetrokken, maar het reële bedrag voor restauratie wordt daardoor wel steeds minder. Dat betekent, dat dë vordering van het werk terugloopt. Dat betekent ook, dat er aan het einde van de rit veel meer geld voor nodig is geweest dan strikt noodzakelijk is. In het algemeen: continui'teit in tech nisch en financieel opzicht is voor monu mentenzorg een van de belangrijkste pro blemen. Daarbij doet zich ook het vraag stuk van het beschikbare potentieel aan vakmensen voor. In dit opzicht zal de Rijksdienst de opleiding en de belangstel ling moeten stimuleren. Als nu vakmen sen werkloos zijn worden ze bij de ge westelijke arbeidsbureaus als bouwvak ker ingeschreven. Op die manier raak je de vakmensen kwijt. Dat is psycholo gisch verkeerd. We zijn daarom al begon nen met een gesprek met het ministerie van Sociale Zaken om de vakmensen, als ze werkloos worden, ook als zodanig in geschreven te krijgen. In aansluiting hierop: bent u van oor deel, dat er voldoende restauratie-archi tecten zijn? J.: Er zijn er een heleboel, die zich res tauratie-architect noemen, maar dat zou wel eens een beeld van vervlakking kun nen oproepen. Misschien zijn er wel vol doende, maar niet in voldoende verschei denheid. Een breder scala zou wel ge wenst zijn, dacht ik. Bij restauratie van oude panden wordt nogal eens als bezwaar geuit, dat men eigenlijk niet meer doet dan het optrek ken van decors. Wat er achter de gevels ligt, daaraan laat men zich vaak niet veel gelegen liggen. Hoe denkt u over het be houd van oude interieurs? J.: In Duitsland noemt men dat fapade- kosmetiek. Het is een vreeslijk moeilijk probleem. Ik dacht, dat het een kwestie van het vinden van een compromis is. Er zitten twee facetten aan. Ten eerste: wat gaat er achter het „decor" aan origineels schuil. Als het interieur helemaal niet past in de huidige tijd (als woning bijv.) dan moet men niet al te strak zijn. Men moet dan met beide benen op de grond blijven staan. Bedsteden en alkoven zijn heel karakteristiek maar niet meer van deze tijd. Maar ik geef toe, dat er in het verleden wel veel aan het interieur is ver knoeid. In de tweede plaats: er zijn veel gevels die meer waard zijn dan het inte rieur. Het kan ook zijn, dat het straat- wandenfacet meer representeert dan het interieur. In dat geval is het beter dat men volstaat met het behoud van de ge vels. Dikwijls moet bij restauratie een keus worden gemaakt. Er moet voor worden gewaakt, dat het particulier ini tiatief (stadsherstel) niet wordt gefrus treerd door te veel te willen. Het finan ciële aspect speelt daarbij ook een rol. Het wordt vaak als een zeer ernstig be zwaar ondervonden, dat in de onmiddel lijke omgeving van oude monumenten of zelfs naast oude monumenten moderne bouwwerken worden opgetrokken. Valt daaraan niet wat te doen? J.: Dat gebeurt, zoals bij het stadhuis in Bergen op Zoom. Daar is een passender concept uit de bus gekomen; daar is meer aansluiting aan de omgeving be reikt. De architect en het gemeentebe stuur bleken open te staan voor de be zwaren tegen het oorspronkelijke plan. In een goed gesprek blijkt veel mogelijk in gunstige zin. Onlangs is de gedachte geopperd om van gedempte grachten en singels weer open water te maken. Wat denkt u daarvan? J.: Om twee redenen lijken me hiertegen bezwaren te bestaan. Natuurlijk valt het verlies van oude grachten te betreuren, maar na demping is er dikwijls al zoveel gebeurd, dat de gedachte niet te realise ren valt. Bijv.: het verkeer is er al hele maal op ingesteld. Ik geloof niet dat het verstandig zou zijn de zaak terug te draaien, uitzonderingen daargelaten. Dik wijls zijn de wanden van gedempte grach ten zó sterk veranderd, dat ze niet meer overeenstemmen met het karakter van gracht of singel. v. d. W.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1974 | | pagina 18