De Amsterdamse monumentenlijst Gem. monumentenbureau in Den Haag? Met veel belangstelling las ik in Heem schut 5, 1973, het artikel van de heer J. Th. Balk over het „nieuwe" gedeelte van de Amsterdamse monumentenlijst. In het algemeen geeft dat artikel wel een juiste informatie over de gang van zaken bij de vaststelling van die lijst. Enkele aanvullingen en een kleine correctie acht ik echter gewenst: 1.De zgn. commissie-Dooijes was reeds in 1968 ingesteld ter vaststelling van een definitief concept voor de „oude" monu mentenlijst en heeft aan de toen bestaan de voorlopige lijst en aan de betr. voor stellen van de Rijksdienst ook toen een belangrijke uitbreiding gegeven, nl. van 1370 panden die op 67 na door de ge meenteraad en de minister in dank wer den aanvaard. 2. Voor de „nieuwe" lijst werd de com missie waaraan de architecten A. Evers en H. Knijtijzer en niet te vergeten de zeer deskundige staf van het Amster damse Bureau Monumentenzorg hun onmisbare en toegewijde medewerking gaven door de gemeenteraad geprolon geerd. 3. De door de heer Balk genoemde „ruil" is precies andersom gegaan dan hij ver meldt. Het politiebureau aan het Rem- brandtsplein stond op de concept-lijst, niet dat aan de Stadhouderskade. De commissie-Dooijes achtte het laatst genoemde echter zowel architectonisch als om de plaats in het stadsbeeld belang rijker. 4. Ik acht het gewenst en heb daar ook op aangedrongen dat B. en W. van Amsterdam tegenover de architecto nisch, stedebouwkundig en historisch gefundeerde argumenten van de commis sie de argumenten van economische, sociale en verkeerstechnische aard naar voren zouden brengen, óók en juist als die tot afwijzende conclusies hunnerzijds zouden leiden. Het college is in eerste instantie verantwoordelijk voor het be stuursbeleid in al zijn aspecten en de gemeenteraad moet in staat zijn voor en tegen van te nemen besluiten op basis van volledige informatie af te wegen. Dit is gebeurd en het is daarom des te meer verheugend dat de raad tot zo'n positieve opstelling kwam t.a.v. de voorstellen van de commissie. 5. Ten slotte acht ik het van belang, te memoreren dat de commissie er in haar advies op heeft aangedrongen, dat met tussenpozen van niet langer dan bijv. vijf jaren supplementen op de „nieuwe" lijst zullen worden vastgesteld, om te voor komen dat belangrijk cultuurbezit ver loren zal gaan. Dat de zorg hierover niet ongegrond is moge blijken uit de trieste ondergang van het (voor de lijst nog te jonge) Muziek- lyceum-Minervapaviljoen van architect D. Greiner. Ook wil ik wijzen op andere belangrijke architectonische scheppingen die nog te jong zijn voor plaatsing op de lijst, zoals de openluchtschool in de Clio- straat van arch. J. Duiker. De heer Balk moge de indruk hebben ge kregen dat hier sprake was van „een moeilijke bevalling" ik ben van oor deel dat veeleer gebleken is, dat het op het terrein van de monumentenzorg veel vuldig en zeker niet altijd terecht gesmade Amsterdam zijn werkelijk niet lichte taak als beheerder van een groots stedebouwkundig meesterwerk heel ernstig opgevat. Ook al wekt het thans met de metrobouw de schijn van het tegendeel. D. Dooijes P.S. Op woensdag 17 oktober jl. is de werf van Ceuvel door de commissie- Dooijes op de „nieuwe" lijst geplaatst als museumwerf onder de naam Werf 't Kromhout officieel geopend. Moge andere waardevolle, maar bedreigde objecten van de lijst (ik denk daarbij vooral aan de manége Vondelstraat) een dergelijk gunstig lot beschoren zijn. Het bestuur van de geschiedkundige ver eniging Die Haghe heeft zich in een uit voerige brief tot het gemeentebestuur van 's-Gravenhage gewend, in welke brief wordt gepleit voor de instelling van een gemeentelijk bureau voor monumenten zaken. Het bestuur wijst er op, dat tal van gemeenten reeds over een dergelijk bureau beschikken. De stad 's-Graven hage, met haar rijke historische erfenis, heeft er echter nog geen, ondanks het feit, dat voor de uitvoering van de monu mentenwet 1961 de medewerking van de gemeentebesturen wordt gevraagd. Die medewerking kan niet worden verleend, meent Die Haghe, zonder de nodige des kundigheid. Het bestuur van Die Haghe toont zich in zijn brief ernstig verontrust over de aan tasting van het Haagse stadsschoon, ver ontrusting, waaraan ook Heemschut uiting heeft gegeven. De zorg voor de Haagse monumenten als integrerend onderdeel van het Haagse stadsschoon, neemt volgens Die Haghe in het gemeentelijke beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling maar een zeer bescheiden plaats in. Het zich laten adviseren door een commissie kan niet voldoende zijn, zegt de vereniging en daarom is de instelling van een gemeente lijk bureau monumentenzorg ten zeerste gewenst.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1973 | | pagina 28