Verkorte inhoud van de nota
Na enige korte hoofdstukken over 1.
Stadscentrum en Binnenstad en 2. het
Stedebouwkundig plan volgen
3. Richtlijnen voor het ontwerpproces,
het proceskarakter van ruimtelijke orde
ning, het open karakter van het plan,
inschakeling van de bevolking en het
doelmatigheidsbeginsel, waarbij gepleit
wordt voor de inschakeling van een orga
nisatiedeskundige.
Bij de inschakeling van de bevolking
wordt gezegd, dat het niet aan de des
kundigen is belangen af te wegen.
Op beleidsniveau dient het advies der
technici te worden geconfronteerd met
de stromingen in de samenleving (bewo
ners, gebruikers, winkeliers, handelaren,
plaatselijke niet op winstbasis werkende
groeperingen, instellingen en organisaties
(w.o. actiegroepen)).
De onder hoofdstuk 4 vermelde stellin
gen zijn meer constateringen van be
staande feiten dan nieuwe stellingen:
1.de binnenstad van Groningen is ge
schikt voor het huisvesten van centrum
activiteiten.
2. het stadscentrum presenteert zich
vooral als winkelcentrum.
3. verschillende instellingen zijn minder
gunstig gesitueerd (o.a. Martinihal-com
plex met Evenementenhal, groothandels
centrum, rijkskantoren-complex).
4. in de binnenstad kunnen intensivering
van activiteiten en maatschappelijke
schaalvergroting worden opgenomen
(zonder echter massale gebouwen in de
binnenstad toe te laten).
Het daarop volgende hoofdstuk 5 geeft
een aantal doelstellingen weer.
In verkorte vorm luiden deze als volgt:
Het centrumplan beoogt op basis van de
richtlijnen een zodanige inrichting van
het centrumgebied, dat daar de condities
(het milieu) bewerkstelligd worden,
waarin zich een vrijblijvende confronta
tie met een passieve zowel als actieve
betrokkenheid op stedelijke activiteiten
kan ontwikkelen, welke verband houden
met:
bestuur, rechtspraak, administratie
handel, ambacht, distributie, diensten
cultuur
sociaal leven
recreatie
wonen.
Dit is wel een zeer algemene en daarmee
vage doelstelling, die reeds lang bekend
is. Het lijkt nuttiger eerst de probleem
stelling toegespitst op Groningen te ont
werpen om daaruit de doelstelling te
laten volgen.
Wat men mist in de nota is een ontwerp
voor een integraal binnenstadsbeleid,
met het dubbele doel:
1. zicht op de toekomst van de binnen
stad te krijgen en
2. een ontwikkeling van een integraal
beleid dat als stuurproces aan hoge eisen
voldoet.
Onder 6. Aanwijzingen voor het ontwer
pen van het plan, wordt de gebruikelijke
reeks van centrumactiviteiten opgesomd
t.w. wonen, distributie-apparaat (winkels
e.d.), sociale, culturele en recreatieve
voorzieningen, medische en sociale zorg,
onderwijs, verpozing-sport-spel, over-
heid-kantoren-diensten, bedrijven, ver
keer, technische voorzieningen. Verder
wordt geconstateerd dat hoewel niet een
gespecificeerd programma van eisen voor
een stadscentrum gegeven kan worden,
het wel mogelijk is een passend volledig
pakket van voorzieningen na te streven.
Dit lijkt mij een tegenspraak. Men vraagt
zich terecht af: wat is dan een passend
volledig pakket? Als men een positieve
bijdrage wil leveren tot de zo gewenste
Het oude silhouet met de luchtige
Cuyperstoren van de r.k. kerk aan de
Kadesingel uit 1888 wordt drastisch ver
stoord door de beide Rijkskantorenflats
rechts en een woonflat links. Hoogbouw
ter wille van watEfficiëntie, stadseer,
ter meerdere glorie van de kapitaalver
strekkers?
centrumontplooiing dan zal men dit pak
ket toch nader moeten definiëren en zo
mogelijk enigszins kwantificeren.
Het schema van de bovengenoemde cen
trumactiviteiten geeft een weergave van
reeds bestaande activiteiten. Het is dus
een beschrijving van een situatie zonder
aan te geven welk verbeterd en/of aange
vuld pakket van voorzieningen moet
worden nagestreefd, noch qua kwaliteit
noch qua kwantiteit. Voor het voeren
van een duidelijk beleid zal dit zeker
nodig zijn.
Onder Vestigingsfactoren wordt m.i. te
recht vastgesteld dat niet alle instellingen
in het centrum gevestigd kunnen wor
den. Criterium daarbij is of het maat
schappelijk leven er door gestimuleerd
wordt, waarmee voor een selectief vesti
gingsbeleid gekozen 'wordt.
Hoewel volgens de binnenstadsgroep de
bijdrage van het wonen aan het openbaar
stedelijk leven gering is, is het wonen in
het centrum toch zinvol en gewenst in
het kader van een noodzakelijk geachte
woonmilieu-differentiatie.
Dat verwevenheid van functies een voor
waarde is, is helaas al te lang vergeten
door bestuurders en hun technische advi
seurs, waardoor er helaas in zovele ste
den grote monoculturen zijn ontstaan
(warenhuizen, eenzijdig universiteits
kwartier, kantorenwijk, cultureel cen
trum e.c.), waardoor een sterke ontmen
ging optrad.
Terecht worden „bereikbaarheid en toe-