De landelijke gebieden in
de toekomst
Ir. S. Herweijer: Zoeken en tasten naar
een optimaal landgebruik
Wij zullen (moeten] blijven zoeken en
tasten naar een optimaal landgebruik in
Nederland. Veel is onvoorspelbaar, an
derzijds toont ons de historie, dat wél-
doordachte planning met daaraan ge
koppelde uitvoering voortdurend ge
leid heeft naar nieuwe vormen van
gebruik van land en water. Er is thans
wellicht meer onzekerheid dan ooit te
voren, maar ik houd het erop, dat wij
weer lijn krijgen in het verder ruimtelijk
ontwikkelen van ons land.
Aldus ir. S. Herweijer, directeur-gene
raal voor de landinrichting en de vis
serijen van het ministerie van Land
bouw en Visserij, in een voordracht,
welke hij heeft gehouden voor het Kon.
Ned. Landbouw Comité.
Vanzelfsprekend heeft ir. Herweijer in
zijn voordracht - het gezelschap waar
voor hij sprak in aanmerking nemende
- veel aandacht geschonken aan de
functie en de positie van boer en tuin
der. Hoezeer er onder ons zullen zijn,
die voor die problematiek ook be-
langstellling hebben, menen we hier
vooral aan dat deel van het betoog
aandacht te moeten schenken, dat han
delde over het landinrichtingsbeleid.
Daarbij gaat het immers ook en zeker
niet in de laatste plaats om het behoud
van natuurschoon, maar ook om recre
atie en de functie van de natuur voor
het milieu van mens en dier.
Eén ding hebben de toekomstige ont
wikkelingen in de landelijke gebieden
gemeen, nl. het feit, dat gerekend moet
worden op een intensief en optimaal
gebruik van die gebieden. En daarvoor
is een goed landinrichtingsbeleid nood
zakelijk. Naar de mening van ir. Her
weijer zullen in de toekomst grote de
len van het landelijk gebied gebruikt
worden voor ruim wonen, met zeer
veel eengezinshuizen met alle daarbij
behorende voorzieningen. De hoog
bouw, die bovendien het landschap in
wijde omgeving dikwijls kapot slaat, zal
waarschijnlijk afnemen.
Bij de inrichting van het landelijk ge
bied is het noodzakelijk te komen tot
een evenwichtige afweging van de
verschillende functies. Eensdeels zal
overgegaan moeten worden tot een
ontmenging, een segregatie van func
ties. Anderzijds verdient het zoeken
naar nieuwe verantwoorde vormen van
integratie voor bepaalde gebieden gro
te aandacht. Wat de niet-agrarische
functies betreft, is het goed on
derscheid te maken tussen de in
frastructuur en de open ruimte daarbin
nen, m.a.w. tussen het net en de mazen.
Van betekenis is in dit verband het
ruilverkavelingsbeleid, waarbij ir. Her
weijer vier elementen opsomde:
1e. het verkeer, waarbij zowel met
agrarisch als niet-agrarisch verkeer
rekening dient te worden gehouden;
2e. het water. De functie als transport-
weg in de landelijke gebieden wordt
steeds onbelangrijker, maar deze func
tie wordt overgenomen door wa
tersport en oeverrecreatie (sportvisse-
rij):
3e. het wonen. Hierbij zal vooral aan
dacht besteed moeten worden aan de
landschappelijke inrichting, bijv. het
planten van bossen, waarin later even
tueel ook woningen kunnen worden
gebouwd.
4e. openluchtrecreatie, waarbij ge
bruikt gemaakt moet worden van de
„verschuivingsmogelijkheden" in de
ruilverkaveling door recreatievoorzie
ningen daar te treffen waar zij het
hoogste rendement opleveren.
Spanningen
In het vervolg van zijn voordracht
wees ir. Herweijer er op, dat er in ons
land een toenemende spanning ont
staat tussen de schaalvergroting in de
landbouw enerzijds en de landschap
pelijke en natuurwetenschappelijke be
langen anderzijds. Zo nu en dan dreigt
er een polarisatie op te treden, die het
bereiken van een verantwoord com
promis bemoeilijkt. De problematiek is
bovendien zeer complex, indien men
zich alleen maar de volgende begrip
pen voor ogen houdt: kleinschalige
landschappen, stroomdalen, verharden
van zandwegen, beekverbetering, heg
gen, bomen, oude boomgaarden, enz.
Een driedeling van het buitengebied
ligt voor de hand. In de eerste plaats
de landbouwgebieden. Hier is de land
bouw primair, er zijn weinig beperken
de bepalingen. Landschapsverbetering
en behoud van belangrijke groenele-
menten worden niet verwaarloosd,
maar zijn in harmonie met de primaire
functie.
In de tweede plaats zijn er de gebie
den, die landschappelijk en natuurwe
tenschappelijk van zeer groot belang
zijn. In feite gaat het hier om nationale
parken, landschapsreservaten of na
tuurgebieden, waar aankoop en beheer
door de overheid of door een speciale