in 's-Gravenhage heeft wellicht de heer
J. H. Buzaglo geleverd in het jaarboek
van „Die Haghe" van 1939, eertijds
officier van gezondheid bij de Kon.
Ned. landmacht. Voor zijn studie putte
hij uit vroegere publikaties, zoals die
van M. Henriquez Pimentel (1876) en
van D. S. van Zuiden (1913 en 1926).
Buzaglo kon intussen ook nog gebruik
maken van een Spaans manuscript van
een onbekende auteur, dat hij vond in
de Bibliotheca Rosenthaliana te Am
sterdam. Onbekend moet hem blijkbaar
zijn geweest een boek over de stad
's-Gravenhage en hare geschiedenis
van F. Allan (1859), dat enige tijd gele
den door J. J. Couvreur is nagedrukt.
In tegenstelling tot Buzaglo, die vooral
op de geschiedenis van de totstandko
ming van de Portugese synagoge is
ingegaan, geeft Allan meer een
beschrijving van het monumentale ge
bouw.
Opvallend hierin is, dat hij geen gewag
maakt van de architect van de synago
ge. Daarvoor kunnen we evenwel
weer bij Buzaglo terecht, die uit een
soort dagboek op 7 maart 1725 citeert:
„Werd,.het .metselwerk der synagoge
aanbesteed ten huize van den heer
Parnas voor f 5649; eveneens het tim
merwerk voor f 2950; werd overeen-
2
gekomen met Felix de Saart, Architect,
Meester-metselaar en timmerman om
alle tekeningen te maken volgens
voorschrift en om dagelijks tien uur bij
den bouw aanwezig te zijn totdat de
fundeering geheel gereed was en daar
na dagelijks twee uur of den tijd, die
noodig zou zijn tot het einde van den
ganschen bouw en om de rekeningen
te controleren voor de som van f 1000."
„Eene navolging"
De bouwmeester zou dus Felix de
Saart zijn, maar tegenwoordig wordt
aangenomen, dat de Saart hét ontwerp
heeft gemaakt op aanwijzingen van
Daniël Marot, een van oorsprong
Franse architect, die Den Haag enige
fraaie monumentale bouwwerken heeft
geschonken. Laten we thans Allan aan
het woord (in de spelling van die tijd, nl.
1859); „Zij (de Portugese synagoge) is
geheel en al eene navolging, op ver
kleinde schaal, van de Portugeesch
Israëlitische Synagoge te Amsterdam,
welke zij ook in innerlijke pracht en
schoone versierselen evenaart. Het is
een bijna regelmatig vierkant gebouw,
welks schuins oploopend dak, door
een plat vierkant gedekt is, een dat
door drieëntwintig groote glasramen
zijn licht ontvangt. Op elk der vier
hoeken van het dak prijkt eene groote
en sierlijke vaas; terwijl eene fraaije
lijst het gansche gebouw omgeeft. De
voorgevel, in wiens frontespice, naar
de Joodsche jaartelling, de tijd der
stichting van dit gebouw (5486) ver
meld staat, is versierd met eenen
fraaijen ingang, welks deur rijkelijk met
lijstwerk is bezet. - Het net bestrate
voorplein, dat met opgaande linde-
boomen is beplant, doet dit smaakvolle
bedehuis nog meer uitkomen. Dit plein,
door eenen muur omringd, is door een
fraai ijzeren hek aan den publieke weg
afgesloten; terwijl men achter de kerk,
dat is op de Nieuwe Prinsengracht,
mede eene opene plaats vindt, welker
toegang men tusschen de woningen
van den Opper-Rabbijn en den Koster
vindt, en die door eene poort is af
gesloten. Langs dezen toegang bege
ven de vrouwen zich doorgaans naar
de Synagoge, aan wier achterzijde
men de trappen vindt, welke tot de
gaanderijen, de zitplaatsen der vrou
wen, leiden. - Deze gaanderijen, die
aan beide zijden van het gebouw zijn
aangebragt, worden gedragen door
een viertal steenen pilaren, en zijn door
een net bewerkt lat- of rasterwerk
zoodanig afgeschoten, dat men de
daarop zittende vrouwen van beneden
af niet zien kan. - Aan het Westeinde
der kerk, even voor den ingang, staat,
op eene verhevenheid, welke met een
cederhouten hek omgeven is, de Sa-
kerdaanhouten lessenaar des Voorzan
gers; terwijl men ter regterzijde van dit
hek, dat met vier grote kandelaars
prijkt, de zitplaatsen van de leden des
Kerkbestuurs vindt. - Het belangrijkste
versiersel der Synagoge is echter de
groote Sakerdaanhouten kast, welke
aan het Oosteinde des gebouws ge
plaatst is, en die door hare versierselen
van snij- en beeldhouwwerk, als een
voorwerp van groote kunstvlijt moet
beschouwd worden".
Toren
Tot zover Allan uit 1859. Pimentel ver
telt, dat men het voornemen had een
toren op de synagoge te bouwen. Om
redenen, die hij zegt niet te hebben
kunnen opsporen, werd daarvan ech
ter afgezien, ofschoon het hiertoe ver
eiste verlof van de Haagse magistraat
onvoorwaardelijk werd verkregen. Bu
zaglo heeft evenwel in het Haagse
gemeente-archief de notulen van de
Ned. Herv. Kerkeraad gevonden en
daarin komt de volgende aantekening
voor: „Is gerucht ontstaan, dat op de
Joodsche synagoge een toorn en klok
zal worden gesteld; men zal hier naar
vernemen en bij gelegenheid dit
aanstootelijke trachten tegen te gaan".