Leve(n)de binnenstad Onder de originele titel „Leve(n)de bin nenstad" hebben het Kon. Zeeuwsch Genootschap, de Bond Heemschut (provinciale commissie Zeeland) en het gemeentebestuur van Middelburg be gin oktober jl. in de Zeeuwse hoofdstad een zeer levendig congres gehouden over een probleem, dat gelukkig steeds meer in de be langstelling komt van een breed pu1 bliek. Op de verschillende inleidingen van ter zake zeer deskundigen, is om in stijl te blijven een levendige discussie gevolgd, waardoor het con gres stellig nog aan waarde heeft ge wonnen. De inleiders hadden door de leiding van het congres voortreffelijk geor ganiseerd ieder een bepaald aspect van het vraagstuk ter bespreking ge kregen. Zo sprak prof. dr. E. H. ter Kuile, oud hoogleraar in de architectuurgeschie denis aan de TH. te Delft over: De cultuur-historische betekenis van de binnenstad. Een levensvoorwaarde voor elke cul tuur is, naar een uitspraak van Huizin- ga, een zekere graad van gedrenkt zijn in het verleden. Aan dit besef van ver bondenheid met het verleden dient de gehele burgerij deel te hebben en geen factor is daartoe zo stimulerend als visueel contact. Dit vindt men nergens zo veelzijdig en zo intens als in de binnensteden. Binnensteden, aldus prof. Ter Kuile, zijn gegroeide orga nismen, tonelen vol afwisseling. Ecolo gisch is de binnenstad een verblijf plaats van ongemeen heilzame ei genschappen. Een beschouwing van de esthetische waarden van de bin nenstad leidde prof. Ter Kuile tot de volgende conclusies: Het proces van onophoudelijke ver vanging of verbouwing heeft geleid tot het gevarieerde, misschien soms calei doscopische tafereel, dat de straat-, gracht- en pleinwanden opleveren. Aanwezigheid van winkelhuizen en be drijfsgebouwen uit de 19e en 20e eeuw moet, wanneer zij aan zekere eisen voldoen, principieel op prijs worden gesteld. Plaveisel en gevelwanden zijn beide elementen, waardoor de openbare ruimte gestalte aanneemt; zij dienen op elkander afgestemd te zijn. De bekoring, die uitgaat van de bin nensteden, ligt voor een deel hierin, dat de maat in het algemeen op de mens is afgestemd. De componenten van de binnenstad, te weten de plattegrond en de opstand, zijn vrij heterogeen, maar geven desniettemin een treffend samenspel te zien. De economische betekenis van een levende binnenstad was het onderwerp besproken door dr. J. Buit, lector planologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Zijn stellin gen luidden: 1. Lange tijd werd in de urbane en regionale economie de binnenstad voor zover gewoonlijk gelegen in het middelpunt van het stadslichaam gezien als een domein, waar in onder linge concurrentie de meestbiedenden de schaarse grond en opstallen beho ren te occuperen, omdat langs die weg de laagste produktiekosten, het hoogste rendement van de grond voor de stad als geheel bereikt zou worden. 2. De graad van „levendheid" van een binnenstad is dan betrekkelijk eenvou dig vast te stellen; waar (b.v door conservering van historisch stads- schoon) de grondkosten, de bouwin- vesteringen of de omzet van bedrijven per m2 grondoppervlak lage waarden bereiken, daar is in principe sprake van „ondergebruik" van de ruimte. 3. In deze gedachtengang is de taak van de ruimtelijke ordening in bin nensteden duidelijk; zij dient met name de werking van het prijsmechanisme voor onroerend goed te verbeteren ten einde het verantwoordingsproces qua gebruikers en pandbestand te in tensiveren. 4. Binnen (en buiten) de urbane econo mie groeit evenwel de twijfel, of niet in deze „klassieke" benadering te zeer van aanvechtbare premissen wordt uit gegaan. Die premissen betreffen het zich niet (kunnen) voordoen a) van een monopoloïde grondprijsbe paling b) van buiten-economische motieven voor de voorkeur voor een centrale ligging binnen stad of stadsgewest c) van de mogelijkheid bewust buiten de binnenstad een milieu te creëren, dat evenzeer de voordelen van een centrale ligging biedt d) van een aantasting van de econo misch belangrijke „broedplaatsfunctie" van het binnenstadsmilieu voor jonge bedrijven in hun startfase e) van blijvend ongecompenseerde ne gatieve externe effecten f) van een onaanvaardbaar te achten herverdeling van kosten en baten. 5. Onderzoekresultaten ten bewijze van de aanvechtbaarheid der premis sen en dus ter beantwoording van b.v. de vraag of niet sociaal-economisch gezien (in bepaalde gevallen) een kleinschalige, multifunctionele en wat verwaarloosd eruitziende binnenstad geprefereerd moet worden boven een modern-schalige, „kantoor-dominante" binnenstad, ontbreken echter vrijwel geheel. 6. Daarom is evaluerend achteraf-on- derzoek van de economische effecten van uitgevoerde of in uitvoering zijnde typen van binnenstadsvernieu wingsprojecten, voortbouwend op Lichfield's „cost-benefit analysis" drin gend gewenst. Daarbij lijkt de relevan tie ervan voor de ruimtelijke ordening te worden vergroot, indien men uit de geïnventariseerde effecten niet slechts de bijdrage van de projecten voor de éne doelstelling maximalisatie overschot van baten boven kosten voor de stad als geheel kan aflezen, maar ook voor andere economisch relevante doelstellingen (als maximale omvang en/of stabiliteit van stedelijke werkgelegenheid, maximaal inkomen per hoofd van de bevolking, maximale investeringen in bouw of onderhoud van het stedelijk pandbestand, een aanvaardbare mate van bedrijfscon- centratie en een aanvaardbare stedelij ke inkomensverdeling). 7. Behalve concrete projecten vragen ook (beleids-)koersen, welke een deels onbekende invloed uitoefenen op de ontwikkeling van binnensteden om economische evaluatie. Men denke b.v. aan de rigoureuze tweedeling van bin nensteden in actieve en passieve sa- 135

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1972 | | pagina 23