122 sprake van een andere opstelling en die zou dus gunstige perspectieven kunnen openen. Maar nu vormt het subsidiebeleid weer een ernstige hin derpaal. Dat valt te meer te betreuren, als men in aanmerking neemt hetgeen ir. R. Meischke op het congres Leve(n)de binnenstad, georganiseerd door het Kon. Zeeuwsch Genootschap, de provinciale commissie Zeeland van de Bond Heemschut en het gemeente bestuur van Middelburg, heeft opge merkt: „Het geloof in en de visie op het wonen in de oude stadskernen zijn de laatste tien jaar overrompelend snel gegroeid Thans is er vrijwel geen oud huis meer waarvoor geen be langstelling te wekken zou zijn. De vindingrijkheid om het bruikbaar te ma ken, is zeer groot geworden". En ver der: „Bij het herstel van de oude ste den zijn woonhuisherstellende stichtin gen en verenigingen onmisbaar. Zij zijn noodzakelijk om naast de kopersmarkt ook de huurdersmarkt te ontsluiten en om constante elementen die niet op nieuw afzakken, in het stadsorganisme te brengen". De visie van ir. Meischke is niet voor twijfel vatbaar. Er zou nog aan kunnen worden toegevoegd, dat ook onder de „middenstand" een duidelijke mentali teitsverandering valt waar te nemen. Had men in die kringen „de" bin nenstad vaak al min of meer afgeschre ven, nu kan men bij die groep steeds meer stemmen horen opgaan de bin nensteden toch vooral zoveel mogelijk te behouden (en te herstellen), omdat de intieme sfeer van een oude bin nenstad grote aantrekkingskracht op het winkelende publiek blijkt uit te oefenen. Bij alle droefheid over het zuinige subsidiebeleid, valt er echter ook wel iets goeds te constateren. Ook bij het ministerie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is men het met betrekking tot de oude binnensteden over een andere, betere, boeg gaan gooien. Bij het verlenen van het zgn. kaalslagsubsidie (sloopsubsidie voor de niet-ingewijden) toonde men zich vrijwel totaal onverschillig voor wat er voor in de plaats zou komen; in elk geval bestond daarbij veelal de aller grootste onzekerheid. Thans evenwel kent Volkshuisvesting een regeling voor de rehabilitatie, met een bijzon dere regeling bovendien voor rehabili tatie van beschermde stads- en dorpsgezichten. Via deze regeling wordt nu getracht omdat Monumen tenzorg over te weinig geld kan beschikken nog iets tot behoud van het oude, van het monumentale, te be reiken. Het is hierbij verheugend, dat ook de gemeentebesturen meer aan dacht beginnen te schenken aan de vernieuwing van hun oude binnenste den. Met enig optimisme kan men dus zeggen, dat de wind uit een gunstiger hoek is gaan draaien. Het beleid is nu meer gericht op het overeind houden van de binnensteden, waarbij als rede nen o.m. gelden: met minder geld kan meer worden gedaan; en in het psy chologisch vlak: de echte grote objec ten laat men so wie so toch niet ver dwijnen. Waar het thans ten aanzien van de oude binnensteden om gaat, is te voorkomen, dat de bulldozer meedo genloos over de kleine, waardevolle panden heenschuift. Er is nog een belangrijke factor, die het beleid mede dient te bepalen. Bij ver mindering van het subsidie dreigt het levensgrote gevaar, dat vakmanschap, zowel van ambachtslieden als van op restauratie-werkzaamheden gespecia liseerde aannemers verloren gaat. Bij het uitblijven van restauratie-opdrach ten of bij vertraging in het verstrekken daarvan, zal de betrekkelijk kleine groep vakbekwame aannemers zich genoodzaakt zien naar ander werk om te zien. Is dat eenmaal gebeurd, dan komt voor hen het restaureren van oude panden op de tweede plaats. Dit moet onder alle omstandigheden wor den voorkomen. Ten aanzien van de stadsvernieuwing verdient nog een facet de aandacht. Het instrumentarium van de Wet op de ruimtelijke ordening is onvoldoende om tot belangrijke stadsvernieuwing te komen. Men is zich hiervan eigenlijk al te laat bewust geworden. Er is nu een niet-ambtelijke commissie onder voorzitterschap van prof. Wessel doende een advies uit te brengen als voorbereiding van een wetsontwerp m.b.t. stadsvernieuwing. Er is boven dien een interdepartementale werk groep bezig met de coördinatie van de rijksbemoeiing met de stadsvernieu wing. Men kan dit zeker als winstpun ten beschouwen, hoewel men zijn ver wachtingen op een snel tot stand ko men van het wetsontwerp niet te hoog mag stellen. Het gaat namelijk om een zeer complex probleem. We zeiden het al hiervoor: er komt duidelijk meer begrip voor het behoud van onze oude binnensteden. Het oude spreekt de mensen weer aan; een verschijnsel, dat zich trouwens ook op andere terreinen van de maatschappij voordoet, en waarbij de jeugd een niet te verwaarlozen rol speelt. Dat is ver heugend. In het licht van het subsidiebeleid is er intussen bepaald geen reden tot jui chen, het „kloeck beleit van amptenae- ren" ten spijt. Men kan verheugd zijn, dat in het ka der van de werkverruiming 27 miljoen extra voor restauratie beschikbaar is gesteld, maar deze vreugde wordt wel getemperd door het feit, dat dit geld binnen één jaar moet worden besteed. En dat zal de hierbij betrokken instan ties voor grote moeilijkheden plaatsen. Terecht liet ir. Meischke op het Mid delburgse congres de waarschuwing horen: „Men zal gedurende lange tijd een zorgvuldig beleid moeten voe ren van incidentele herstellingen en het huidige enthousiasme om moeten zet ten in een continu proces. Wanneer men het doel snel wil bereiken en doorgaat met grote saneringsplannen, zal het levend aspect van de bin nensteden nodeloos geweld worden aangedaan. Men moet de oude stadswijken geleidelijk en niet te per fectionistisch, opkweken en niet als dode vogels opzetten." Het is een waarschuwing, die men o.i. zeer ter harte zal moeten nemen. Er zal intussen de bereidheid moeten zijn er veel geld in te steken; geld, dat er nu blijkbaar niet is. Eigenlijk een belachelij ke zaak in onze welvaartsmaatschappij. v. d. W.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1972 | | pagina 10