Van Woudrichem begint het herstel
Opslokkers
106
«aHPB
m
Het oude Raadhuis van Woudrichem, nu restaurant.
Die dag in Woudrichem regende het. Het regende onaf
gebroken. „Geen water blust dit vuur.zei een der
deelnemers aan de landdag, toen hij zijn medeleden en
thousiast van het Arsenaal door de vesting zag gaan. En
dan te bedenken, dat er voor een paar honderd leden
helaas geen plaats was.
Veertien mei 1971. Al vroeg woeien de vlaggen in de uit
verkoren Heemschut-stad, vanwaar de actie jubileum,
herstel, vernieuwing, restauratie tot behoud van de leef
baarheid in ons land prinselijk zou beginnen.
Voor vele leden kwam het doel van de uitgestippelde
reis, van Gorcum overvaren naar Woudrichem, toch nog
als een verrassing, al was het moeilijk geweest de sur
prise te verhullen. De landdag, hoe waterig dan ook, is
een geslaagde dag geworden, dank zij de leden van de
Bond, die zoveel getrotseerd hebben. Door de goede
zorgen van de administrateur de heer M. van Everdingen
en zijn staf, liep alles naar wens, zowel in als buiten de
vesting, die plotseling in het licht van de foto- en filmlam
pen stond en vele pagina's in de dagbladpers „haalde".
Toen de voorzitter van het Comité van Aanbeveling
Z.K.H. Prins Claus arriveerde, zat het Arsenaal, dat tot
ontvangstruimte was ingericht, mudjevol. Ter begroeting
stonden buiten, in de schaduw van de majestueuze to
ren van de stad, de commissaris der Koningin in Noord-
Brabant Dr. C. N. M. Kortmann, de voorzitter van de
Bond Heemschut Dr. R. Hoegen, de voorzitter van het
Werkcomité de heer H. J. E. van Beuningen en de bur
gemeester van Woudrichem de heer L. M. Voster.
Nadat in het Arsenaal een aantal functionarissen was
voorgesteld, kon de heer Hoegen om ongeveer kwart
over elf de landdag openen en de gasten verwelkomen.
Hij zeide o.a. dat wij in Woudrichem bijeen waren uit pu
re noodzaak.
„Niet om in opperste voldoening achterom te zien naar
wat Heemschut in de zestig jaren van zijn bestaan tot
stand heeft gebracht, hoe belangrijk dat alles ook ge
weest is.
Wat gepresteerd is in het verleden valt in het niet bij het
geen wij van de toekomst kunnen verwachten. De tijd
van het alleen waken voor huisje, boompje en bruggetje
is voorbij. De noodzaak is aangebroken ons in te zetten
voor een urgenter probleem, voor de leefbaarheid van
Nederland in groter verband.
Want met die leefbaarheid is het zorgelijk gesteld."
De heer Hoegen gaf daarvan enkele voorbeelden.
„Schoon oppervlaktewater is er nauwelijks nog te vin
den. Boven de dichtbevolkte industriecentra neemt de
vervuiling van de lucht angstaanjagende vormen aan.
Wie wil zwemmen in zee, zal zich wel twee maal beden
ken."
„Het is angstig om te zien hoe steeds meer landschap
pelijk- en natuurschoon wordt opgeslokt door de indus
trie, of bedolven raakt onder steeds meer kubieke me
ters betonnen woonruimte.
Natuurlijk, er is ruimte nodig. Een land als Nederland dat
in een belangrijke industriële fase verkeert vraagt daar
om. Evenzeer als de gestaag groeiende bevolking. Er
moet dus wel geofferd worden. Maar de vraag moet ge
steld worden: Wat blijft er over en wat krijgen we ervoor
terug?
We behoeven maar om ons heen te zien om op die
vraag het antwoord te kunnen geven. Bouwsels die in
hun verhoudingen en eentonig ritme vaak voorbij gaan
aan de verlangens van de mens. Het zijn projecten die
vooral ontworpen schijnen om binnen de grenzen van
het toelaatbare zoveel mogelijk mensen te herbergen.
Het lijkt wel alsof de enige norm die bij hun bouw ge
hanteerd wordt de efficiëntie is. Aan het intense verlan
gen van de mens naar sociaal contact, naar afwisseling,
naar een omgeving waarmee hij zich kan identificeren,
die opgebouwd is uit verhoudingen die hij aan kan, die
menselijk zijn, wordt geen of zeker te weinig rekening
gehouden.
Hij woont. Hij werkt. Hij moet dus tevreden zijn.
Dit is het probleem van de verontmenselijkte nieuw
bouw.
Het probleem van het bederf van onze binnensteden is
minstens zo nijpend.
Tegen het probleem van het toenemende verkeer be-