ken roepen thans al hun „broeders" op even als het marxisme zijn „kameraden" om in een politiek betrokken-zijn/engagement langs evolu tionaire/revolutionaire weg de christelijke „nieuwe aarde"/de marxistische „heilstaat" van „gerech tigheid en vrede" voor alle mensen te bewerkstel ligen. In beider opvatting christenen hechten tegenwoordig voor de schuld aan de wanorde in de wereld veel meer waarde aan „de fouten in de samenleving" (Rousseau) dan aan de verkeerde gerichtheid van de „menselijke natuur"/„erfzonde" speelt het verdwijnen van de kapitalistische maatschappij derhalve de belangrijkste rol, omdat deze de komst van de „nieuwe aarde"/„heilstaat" in de weg staat doordat ze uit eeuwenoud supe rioriteitsgevoel onder misbruik van eigen rijkdom, macht en gezag naijverig wil vasthouden aan de bestaande orde/structuren waardoor de rijke landen steeds rijker en de arme landen steeds armer worden, zoals Populorum Progressio/Van Tinbergen zeggen de mens tot een weerloze en onvrije consumptieslaaf maakt (Marcuse) en het Westen in de greep houdt van een cultuurpatroon, dat de traditionele band met het verleden handhaaft en daarom de weg naar de „nieuwe aarde" mede afsnijdt. Aan het behoud van zo'n rotte maat schappij kan de christen niet medewerken. Roepen de woorden van de Paus, die tot de leden van de FAO werden gesproken niet dezelfde geest op als in de gedachte van de „grote weigering" door Marcuse zijn neergelegd, omdat beide ver langen, dat de mens zal weigeren een maatschap pij te steunen, die prestige- en privé-belangen stelt boven de collectiviteitsgedachte. De pauselijke woorden spreken in feite over ieder, die de komst van de „nieuwe aarde" van vrede en gerechtigheid voor alle mensen op enigerlei wijze tegenhoudt/ tegenwerkt een veroordeling uit. Onderwijsmensen, die eerder in hun lessen de persoonlijke cultuur overdracht dan de collectiviteitsgedachte en de maatschappijkritiek willen dienen zijn net zo schul dig aan het uitblijven van de komst van de „nieuwe aarde" als de monumentenbeschermers, die ten koste van veel tijd en geld op onproductieve wijze de band met het verleden willen cultiveren en vasthouden. Beider activiteiten dragen er toe bij, dat het nieuwe niet kan doorbreken, omdat het be dolven blijft onder een laag cultuurgoed, waardoor alleen maar superioriteitsgevoel, traditie en be staande structuur van de maatschappij in stand wordt gehouden. Ergens leeft hier net als in China de geest van, de „culturele revolutie" die oud cultuurgoed wil vernietigen om daarmede tegelijk de maatschappelijke bovenlaag van de samenle ving, die de draagster van deze oude cultuurvor men heet en zich daardoor staande wil houden van een machtsmiddel tot zelfhandhaving te be roven. Kort na zijn kroning schonk Paus Paulus VI in een symbolische daad van anti-triomfalisme en van dienstbaarheid als „Kerk der armen" zijn tiara weg en daarna viel te Rome en elders in de katholieke Kerk steeds meer pracht en praal weg, verdwenen edelgardes en gouden borstkruisen, raakte het purper in onbruik en versoberde de liturgie en het gezang. Reeds tijdens het Concilie liepen te Rome Concilievaders rond, die zich dagelijks ergerden aan de ongewone pracht en rijkdom van kerken en kloosters ter plaatse en men kan zich voorstellen, dat zij vooral tijdens de vergaderingen van het Concilie het hierin ten toon gespreide triomfalisme van de Kerk hebben gehekeld en in stilte uitreken den hoeveel woningen er voor het geld van één zo'n kerk hadden kunnen worden gebouwd. Mede door dit denken zijn in veler ogen de heerlijke kerken en kloosters van de Barok, waarin een blij contrareformatorisch triomfalisme hoogtij vierde, schandvlekken op het blazoen van de „Kerk der armen" en volkomen uit de tijd. De geest van deze postconciliaire katholieke Kerk sijpelt ook door in de hele samenleving. Zo zijn er mensen, die met lede ogen zien, dat Staat en particulier geldmiddelen die toch voor het leni gen van noden zo broodnodig zijn besteden om monumenten van geschiedenis en kunst te restaureren en zodoende voor het nageslacht te bewaren. Sommigen spreken met de Kerk van „on nutte ballast", die. de doorbraak van de „nieuwe aarde" belet. Om het werk van 'n monumentenzorg te laten voortbestaan moet men onder de huidige om standigheden niet de nadruk leggen op het kerke lijk, historisch of maatschappelijk verleden, op cul tuurbehoud, cultuuroverdracht, cultuurgoed of op esthetische beginselen maar veel meer op argu menten, die het belang van de thans levende volks gemeenschap beogen, zoals bevordering van re creatie en vreemdelingenverkeer, leniging van de woningnood of voorziening in huisvesting voor openbare diensten van Rijk, provincie of gemeente. De Pool Leszek Kolakowski, die in zijn land de „culturele continuïteit" verdedigde, die door geen enkele „totale revolutie" kan worden afgebroken, heeft wegens zijn ketterse leer Polen moeten ver laten en leeft nu in Engeland. De volksrepubliek China heeft ten dienste van de opvoeding van de jeugd één enkel koningsgraf blootgelegd, opge knapt en ter bezichtiging opengesteld om te laten zien, hoe vroeger het volk door heersers werd uitgebuit en uitgezogen, terwijl de rest van deze beroemde graven aan de ondergang is prijsge geven. Ergens leeft echter toch ondanks alle drijven in Kerk en staat naar een „nieuwe aarde" en naar een „nieuw begin" bij overheid, geestelijkheid en volk/gelovigen van Oost en West de eerbied voor en de drang tot behoud van het gods dienstig en cultureel/maatschappelijk verleden. In Rusland herstelt men hier en daar kerken en kloos ters; Polen herbouwde het oude Warschau; de DDR deed in Dresden de Zwinger herrijzen en in de Bondsrepubliek werkt men koortsachtig aan de wederopbouw van kerken en paleizen. Overal in West-Europa hebben de diensten van monumenten zorg handen vol werk; Midden en Zuid-Amerika ijveren voor het herstel van de monumenten uit voor-columbiaanse tijd; Afrika is trots op de spaar zame resten van vroeger en in de aziatische landen worden ondanks de grote noden van het volk met grote piëteit de cultuurgoederen van het leden voor het nageslacht in stand gehouden. Tenslotte enkele opmerkingen over het prijsgeven

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2023 | 1971 | | pagina 34