Kerk en monumentenzorg leder weet, dat woorden een grote draagwijdte hebben, indien ze door belangrijke/hooggeplaatste personen worden uitgesproken. De geschiedenis verhaalt ons van woorden, die de loop van de historie hebben beïnvloed, maar het komt in 'n men senleven maar hoogstzelden voor een woord/ woorden geboren te zien worden, dat/die enkele jaren later heel het wereldgebeuren naar een nieuwe samenleving stuwt/stuwen. Woorden als „vrijheid, gelijkheid en broederschap" en „arbei ders aller landen verenigt U" hebben vandaag aan de dag nog niets aan actualiteit ingeboet en ze liggen nog dagelijks op veler lippen. Wanneer zulk soort woorden van kerkelijke oorsprong zijn, dan is hun betekenis zo mogelijk nog groter, omdat woorden van die zijde uitgesproken door het ge lovige volk als met een glans van heilige en on omstotelijke waarheid worden bezien. Ze worden derhalve kritiekloos aanvaard en van de Kerk op de maatschappij overgedragen. Het is met zulke kerkelijke woorden zó gesteld, dat niemand zich om de Inhoud er van bekommert, maar ze zonder meer ernstig neemt en domweg herhaalt om modern te heten. Woorden als inspraak, dialoog, openheid, pastoraal, experiment, kritisch denken, democrati sering en collegialiteit lagen tijdens het Tweede Vaticaans Concilie noordelijke prelaten en hun periti in de mond bestorven en zijn door de com municatiemedia zodanig bij de mensen ingehamerd, dat ze nu in de maatschappij dagelijks te pas en te onpas worden gehanteerd: dikwijls tot wanhoop van velen. Wanneer in een encycliek „Populorum Progressio" (1967) wordt gesteld, dat ontwikke lingshulp gelijk is aan vrede dan herhaalt een Tinbergen deze uitspraak bij voortduring, terwijl toch ieder, die over deze gelijkstelling nadenkt, tot de overtuiging moet komen, dat hierop veel valt af te dingen. Over één van deze woorden/uit spraken van kerkelijke zijde willen wij het hier in het bijzonder hebben, omdat van hieruit een band kan worden gelegd tussen de hedendaagse katho lieke Kerk en monumentenzorg. Het was in 1962, dat de toenmalige Paus Johannes XXIII op de vraag hoe de verschijningsvorm van de katholieke Kerk in de toekomst moest zijn ten antwoord gaf: „EEN KERK DER ARMEN moeten wij zijn". Persoonlijke familie- en milieufactoren vormden hier voorzeker de achtergrond om uit het Woord juist de tekst van Matt. 11 5 te kiezen: „aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigd". Zo hebben, kan men stellen, uiteindelijk persoonlijke jeugdomstandigheden van een Paus de kritiekloos aanvaarde inspiratie geleverd tot een algehele wijziging van de innerlijke structuur van de katho lieke Kerk: van een statisch in triomfalisme levende Kerk/hiërarchie tot de dynamiek van de dienst baarheid van het gehele Godsvolk. Vanaf dit mo ment wil „de Kerk in de wereld van vandaag" zich op pastorale wijze bezig houden met 's werelds noden o.a. mensenrechten, sociale rechtvaardig heid, honger en armoede, oorlog en vrede en wil „de Kerk der armen" avantgardistisch aan een „nieuwe aarde" (Openb. 21 1) bouwen van vrede en gerechtigheid voor allen (Justitia et Pax). Uiteindelijk berusten de woorden van Paus Paulus VI op, 17 november 1970 te Rome tot de leden van de FAO uitgesproken op deze bovengenoemde conciliaire en post-conciliaire grondgedachte van zijn in Nederland bijzonder geprezen voorganger. „Als zovele volkeren honger lijden, als zovele ge zinnen nood lijden, als zovele mensen in onwetend heid leven, als zovele scholen, zovele ziekenhuizen, zovele woningen die die namen verdienen gebouwd moeten worden, dan is iedere openbare of privé verkwisting, iedere uitgave voor nationaal of per soonlijk prestige, iedere koortsachtige bewape ningswedloop een onduldbaar schandaal. Wij heb ben de plicht hiertegen te protesteren. Mogen de verantwoordelijken naar ons luisteren voor het te laat is De tegenwoordige crisis kan niet worden opgelost langs militaire of economische weg. De mens moet zich aan de mens als zijn broeder wijden De aandachtige lezer van deze pauselijke woor den bemerkt hieruit de conciliaire en post-con ciliaire tendens: alle menselijke inspanningen die nen te worden aangewend om te voorzien in primaire menselijke behoeften en alle overige staats- of privé-uitgaven heten „verkwisting" of een „onduldbaar schandaal" en dienen met andere woorden achterwege te blijven. De meeste chris tenen na Uppsala (1967) is de invloed van de katholieke Kerk op het reformatorisch denken sterk toegenomen aanvaardden deze woorden kritiek loos als hoogste wijsheid omdat ze vooreerst het menselijk gemoed aanspreken en vervolgens omdat door een welbewuste kerkelijke beïnvloeding door het stelselmatig hanteren van Hand. 2 44-46 (col lectiviteitsgedachte) en Jak. 2:1-9 (eerbied voor de armen) bij de gelovigen een „mentaliteitsver andering" is aangekweekt, die iedere staats- of privé-uitgave als zondig/ontoelaatbaar bestempelt, wanneer deze behoefte-dekking te boven gaat. Indien men (in gespreksgroepen) vraagt waardoor deze door de Kerken verlangde totale inzet van alle krachten ten gunste van de „vermenselijking van de aarde" wordt tegengehouden, dan wordt door gaans de schuld op het vrije Westen geschoven, dat door zijn vasthouden aan de „bestaande orde"/ „establishment" het „kapitalistisch systeem" de komst van de „nieuwe aarde" tegenhoudt. De Ker-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1971 | | pagina 33