Wetenschap en Heemschut v De Heemschut, of wilt u het omschrijven als de waakzaamheid ten aanzien van de schoonheid van ons land, de milieubescherming, het leefklimaat, zoals dit deel uitmaakt van stad, dorp en land schap is geen onderdeel van het universitaire onderwijs. Als nevengebied zou het kunnen be horen tot de taak van de hoogleraren in de ge schiedenis van de bouwkunst. De indruk naar buiten is, dat daar tot nog toe het gebouw, het bouwen, de bouwstijlen zodanig de aandacht opeisen, dat de betekenis van de mens in het woonmilieu onvoldoende aan de orde komt. Dit ervaart men, als men konstateert, hoe weinig de geïnteresseerde burger, zoals die bijvoorbeeld in Heemschut een spreekbuis vindt, responsie ervaart in deze universitaire sektor. Is dat voor beide zijden niet jammer? De wet op het wetenschappelijke onderwijs legt in haar eerste artikel de doelstellingen van de uni versiteit vast in drie punten: a. de student opleiden tot het zelfstandig uit- oefenen van wetenschappelijk onderzoek; b. de student voorbereiden op een maatschappe lijke funktie; c. de samenwerking bevorderen van de weten schappen. Nu dreigt wetenschap als een vaag begrip te wor den gezien, dat hoog boven de 'massa uit zweeft, maar Van Dale leert ons, dat het in konkrete zin moet worden vertaald als: het systematisch ge ordende geheel van het weten en van de regels waarmee verdere kennis verkregen kan worden. v In meer konkrete zin het weten op een speciaal gebied. Dat klinkt gemeenzamer. Vele hooggeleerden schrijven niet verder te komen dan sub a. van artikel 1 uit de wet op het weten- schappelijk onderwijs. In dit verband is opmerke lijk wat een kunsthistorisch geleerde, prof. dr. R. W. Scheller op een vergadering van museumdirek- teuren in een voordracht opmerkte: „Wij leveren studenten af, die in staat zijn uitstekende skripties te vervaardigen over de stijlverhoudingen van een plaatselijke Italiaanse schildersschool uit de 16de eeuw, maar dezelfde student, eenmaal in een museum beland, is niet in staat om een kunst- objekt beet te pakken, aan de muur te hangen, of er een begrijpelijk stukje over te schrijven. Wèl kan hij een wetenschappelijke katalogus vervaar digen, want daarin is hij getraind door middel van bibliografie, en een grote kennis van zijn eigen universiteitsbibliotheek". Nog scherper stelde hij vast: „Een direkte ver houding met kunstobjekten evenals met alles wat er rondom dat kunstwerk als conserverings- en tentoonstellingsobjekt, kortom het kunstwerk in zijn museale omgeving, gebeurt, ontbreekt in de universitaire opleiding geheel. Het gevaar is groot, dat men op exkursies of tijdens museumbezoek het kunstwerk blijft zien als een gekonkretiseerd kleu- renlichtbeeld, niet als een ding, dat bestaat uit hout met verf, of porselein of textiel, dat verzorgd moet worden, verzekerd, opgesteld en aan de man gebracht". Als hij in zijn voordracht uiteraard uitvoeriger be toogt, dat deze onkunde ook desinteresse aan kweekt, sluit ik mij daar geheel bij aan en zie ik een parallel met universitaire opleiding in de geschiede nis van de bouwkunst. Beter, van ons standpunt gezien, staat het er voor met de hogere opleiding van de arohitekt, waar men bij de huidige studenten-architekten zelf een grotere behoefte ziet groeien naar menselijke ver houdingen en menselijke kontakten met de on derwerpen van hun opleiding, daar gaat de mens in zijn leefklimaat en de milieubescherming de his torische schoonheid van het land en de moderne aansluiting daarop steeds meer de aandacht en vooral hun aandacht bij hun werk vragen. Dat is een groot winstpunt, zoals wij met voldoe ning konstateerden toen wij onlangs een voor dracht hielden voor de studenten van de Academie voor Hoger Bouwkunst Onderricht te Amsterdam. T. K. 19 lts very 'todaynéss' is what I like - but what about tomorrow?" (Alan Dunn in the RECORD)

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1971 | | pagina 35