lingen met de Regering om tot redelijke verlichting
van fiskale lasten te komen, voor eigenaren-bewoners
van monumentale historische panden, zoals de kastelen.
Redelijk, omdat deze voor handhaving van bedoelde
bezittingen van het standpunt van kultuurbehoud uit
gesproken onredelijk zijn.
Men betaalt grondbelasting, waterschapslasten in de
ruimste zin, gemeentelijke belastingen, personele be
lasting, vermogensbelasting en successierecht. Dit naast
de hoge lasten van onderhoud.
Daarbij komt uiteraard de inkomstenbelasting. Zou
men het totaal vergelijken met de lasten van de
eigenaar als hij een modern huis zou bewonen, dan
zou het verschil eerst recht tot uiting komen.
De kasteeleigenaar wordt ten volle belast inzake
grond, waterschaps- en gemeentelijke belastingen. Als
cultuur- en landschapsschoon heeft een dergelijk goed
geen opbrengst, vergt eerder nog kosten. Geschatte
opbrengsten zijn slagen in de lucht, het goed wordt
even duur als hardnekkig belast als had het ekono-
mische waarde, met volslagen miskenning van de be
tekenis voor het behoud als cultuur bezit.
Hoewel de Natuurschoon wet van 1928 een niet on
belangrijke faciliteit verschaft, betreft dit niet de waar
de van het meubilair. Juist dit historische, roerende
goed bezit thans culturele waarde van betekenis. De
personele belasting slaat hier hard toe. Er is wel
soelaas mogelijk, namelijk als de bewoner zijn woon
vertrekken op bepaalde tijden openstelt voor bezoekers.
In tegenstelling tot zovele Engelse kastelen zijn de
Nederlandse veelal klein, openstelling voor het pu
bliek betekent volkomen verlies van privacy. Deze
faciliteit wordt dan tóch nog duur betaald. Een aan
slag in overeenstemming met de vermogenspositie van
de bewoners ware reëler.
De vermogensbelasting werpt ook de vraag op of
het juist is, deze in zijn geheel te heffen voor kasteel
en naaste omgeving. Het natuurschoonelement biedt
wel fiskale faciliteiten, het culturele aspekt echter
Penshurst Places eigendom van de National Trust.
m&sm
niet. Dit laatste is niet rendabel te maken, zonder
dat dit cultuurgoed aantast, waar toch de gehele
gemeenschap kan meeprofiteren.
Vrijstelling
Hier ware het wenselijk de kastelen vrij te stellen
van de vermogensbelasting. Indien nodig, zouden zij
belast kunnen worden alsof zij onder de Natuurschoon-
wet 1928 vallen.
Men kan van het culturele kasteelgoed stellen, dat
dit in het algemeen geen opbrengsten oplevert, maar
wel grote zorgen en zware lasten met zich meebrengt.
Geen wonder, dat de kasteelbewoners bij honderden
hun bezittingen verlaten hebben. Als zij er toch nog
wonen is dat ingegeven door de gehechtheid aan dit
nauw aan familie en zinvolle traditie verbonden bezit
en door het verantwoordelijkheidsgevoel om dit op
zijn beurt aan het volgende geslacht zo gaaf mogelijk
door te geven. Wil men dat onbezwaard en onverdeeld
nalaten, dan moet thans de genadeslag worden op
gevangen, die successierecht heet. Hier rijst de vraag,
of de verwezenlijking, de wil van de cultureel denken
de gemeenschap - namelijk het behoud van het kasteel
met inhoud en naaste omgeving - betekenen moet,
dat de enkeling ten volle - zo niet ten overvolle - voor
de lasten moet opdraaien. Veelal geldt hier, dat de
vroeger toevloeiende bronnen zijn opgedroogd, het
kapitaal is ingeteerd en dat dan de lasten tot gehele
of gedeeltelijke verkoop nopen.
Niet alle lasten die drukken op de kasteelbezitters,
zijn voor het inkomen aftrekbaar. Nog onlangs cirku-
leerden berichten in de dagbladpers, die zelfs het voor
nemen signaleerden van de Minister van Financiën
om de belastingaftrek wegens onderhoud van een
eigen woning af te schaffen. Men vrage niet, wat dit
voor de monumentenbezitter, in het bijzonder de kas
teel eigenaar, kan betekenen!
Dit kan bovendien inhouden, dat zij, die aanvankelijk
voornemens waren een leeg kasteel te betrekken en te
restaureren, bij voorbaat al afschrikken voor deze
nieuwe financiële konsekwenties.
Als konklusie zouden wij willen herhalen, wat al in
1955 in de brochure „Kastelen in nood" werd ver
meld:
het onderhoud en herstel van de kastelen kan niet
langer worden uitgesteld.
ter voorkoming van verder verval dienen de be
lastingfaciliteiten belangrijk te worden uitgebreid.
de eigenaren kunnen de lasten niet alleen dragen.
de middelen hiervoor kunnen-moeten door de
gemeenschap worden opgebracht.
Bij de toenemende behoefte aan rekreatie, het ont
wikkelende gevoel voor schoonheid, mag het niet
langer als een onredelijke eis worden beschouwd, als
ten aanzien van het monument waarover de National
Trust in Engeland haar zorgen uitstrekt, (wat in
Nederland in vele gevallen parallel loopt met het
historische landgoed het kasteel) speciale voorzie
ningen worden getroffen.
T. K.
121