VERKEER(D) IN GRONINGEN
(Slot)
Verkeersplan-Centrum 1969
Kritiek op het Verkeersplan
In december 1969 verscheen het Verkeersplan-Cen
trum Groningen, als een nadere uitwerking en presi-
sering van het ontwerpplan 1967. Het is verheugend te
kunnen konstateren dat diverse suggesties en voorstel
len van de insprekende burgerij zijn overgenomen. Met
name moeten genoemd worden:
a. De verlegging van de westelijke verdeelring van
het Munnekeholm-de Laan-trasee naar de Wester
singel en de Westerbinnensingel, waardoor een
afsnoering van een interessant en fraai stuk stads-
aanleg wordt voorkomen, terwijl een vrij grote ver
keersdrukte geweerd wordt uit een gebied dat in de
toekomst weer ten dele woongebied (o.a. voor
studenten) gaat worden.
b. De brug over de A bij de uitmonding in de Noor
derhaven, waarmee een logische sluiting van de
binnenste verdeelring zal worden verkregen.
c. De doortrekking van het Zuiderdiep over het
terrein van de voormalige Eierhal Zuiderkuipen
naar de (te verbreden) Museumbrug.
d. Inschakeling van de Singel-gordel ter ontlasting
van het Zuiderdiep op spitsuren, met gebruikma
king van een nieuwe brug over het Klein Poortje
bij de uitmonding in de Noorderhaven.
e. Handhaving van profiel en bebouwing der Steen-
tilstraat, met inschakeling van het Kattendiep plus
aansluitende overbrugging of overkluizing van het
Schuitendiep.
f. Wijziging van de Noordtangent.
g. Meer aandacht voor het eensporige verkeer (spier-
fietsers en bromfietsers).
h. Een voorlopig parkeerplan.
Reeds op het Ontwerp-Verkeersplan 1967 heeft prof.
dr. Sj. Groenman uit Utrecht een duidelijke en heldere
kritiek gegeven, waarvan men zich afvraagt of deze
de opstellers bereikt heeft. Niettemin vindt men som
mige van zijn opmerkingen inderdaad in de gewijzigde
tekst terug. Zo is het woord „kriteria" veranderd in
„uitgangspunten" terwijl het begrip „essentieel ver
keer" op p. 5 van het Ontwerpplan vervallen is.
a. Op p. 9 is echter gehandhaafd de uitspraak dat
de kommunikatie zodanig vorm moet worden gege
ven, dat zowel aan het sosiale als het materiële
aspekt ten volle recht gedaan wordt. Dat is natuur
lijk onmogelijk; het gaat in een dergelijk plan altijd
om een optimum, niet om een maksimum, dus om
een kompromis. Het ten volle" zal vervangen
moeten worden door „zoveel als doenlijk is in een
eenmaal aanwezige situatie en bij aanwezige ten
denties" (formulering Groenman).
b. Op p. 10 wordt gesproken van roofbouw op de
stedelijke ruimte, waaraan een einde dient te wor
den gemaakt. Dat is een juist en humaan stand
punt. Maar men meet dan wel bedenken dat
deze roofbouw (straten en pleinen gevuld met
rijdende en stilstaande voertuigen) juist een gevolg
is van het tot nu toe geldende uitgangspunt dat
iedere burger in prinsipe vrij is in de keuze van
zijn vervoermiddel. Dit is dus in strijd met het
bizondere uitgangspunt onder b. (p. 15) genoemd.
In het Verkeersplan 1969 is de burger in prinsipe
niet meer vrij. Bepaalde soorten verkeer zullen
niet worden geweerd, maar zodanig (om de tuin)
worden geleid, dat ze toch rijden, zoals de plannen
makers zich dat hebben voorgesteld. Zo goed als
men in het sosiale en ekonomische leven leiding
geeft en aanvaardt, zo zal men dat ook, ja juist in
het verkeer moeten doen; maar men moet het dan
ook uitdrukkelijk vermelden. De moderne, mondige
burger laat zich niet meer beetnemen; hij aan
vaardt wèl beperkende maatregelen als hem de
juiste zin en bedoeling daarvan duidelijk worden
uitgelegd.
„De tijd is voorbij dat men de burger volledig
vrij laat in de keuze van zijn verkeersmiddel"
(Groenman).
c. Op p. 10 wordt gesproken van stilstaand verkeer.
Dat is een contradictio in terminis (tegenspraak
tussen de woorden). Verkeer betekent letterlijk:
het gaan en komen, het zich bewegen of het ver
voer van personen, voertuigen en goederen over
openbare wegen. Ook kan men het omschrijven als
„de ruimtelijke aktiviteit der verkeersmiddelen".
d. Op p. 12 staat vermeld dat handelsinstellingen,
vertegenwoordigingen, gespesialiseerde detailhan
del, banken, verzekeringsmaatschappijen, hotels en
vermaakinstellingen hoogwaardigevestigingen
zijn.
Ik vermoed dat de opstellers bedoelen: vestigingen
welke belangrijk zijn voor de ekonomie (streven
naar welvaart) van de stad.
e. Een bizonder slordig taalgebruik valt te konsta
teren op de bladzijden 11, 12, 13 en 14. Voor het
begrip stadscentrumtreffen we maar liefst 14
sinoniemen aan.
f. Op p. 14 lezen we: „Wil echter de kern (het kern
gebied, d. V.) van Groningen de slag om de toe
komst winnen, dan dient naar een uiterste van
konsentratievan zowel de hoogwaardige woon- als
werkvoorzieningen te worden gestreefd."
Deze „slag om de toekomst" acht ik een slag in de
lucht ofwel een loze kreet, op grond waarvan ver
keersplanning niet plaats kan vinden (volgens p. 11
van het Verkeersplan). Bij een redelijke goede ver
keersplanning, met een goede bereikbaarheid per
auto van het kerngebied voor werkers, wandelaars,
winkelend publiek en vrachtvervoerders blijft de
93