DE ONTDEKKING VAN AMSTERDAM
Wenckebach's Tekeningen
Van A. A. Kok, Heemschut's secretaris in de voor
oorlogse jaren, is de uitspraak, dat Wenckebach door
zijn serie pentekeningen van Amsterdamse gebouwen
en stadsgezichten iets tot stand bracht, wat hij zelf
niet eens besefte, namelijk het in brede kring ont
waken van de liefde en de belangstelling voor de
schoonheid van Amsterdam.
Dat is misschien wat overdreven, maar er steekt een
stuk waarheid in. De tekeningen verschenen als
lijncliché's in het Zondagsblad van het Nieuws van
den Dag, om de veertien dagen, tussen 1898 en 1907,
in het geheel 227 platen.
Hieruit maakte de direktie een keuze om te laten
herdrukken in een boekje „Oud-Amsterdam, 100
stadsgezichten door L. W. R. Wenckebach", als
cadeau voor de abonné's. In de inleiding lezen wij
„Zoals men weet, zijn al deze tekeningen het werk
van de schilder-tekenaar L. W. R. Wenckebach, die
in de loop der jaren op deze wijze voor ons Zondags
blad een aantal van de schoonste en meest schilder
achtige plekjes in beeld heeft gebracht van het deels
reeds verdwenen, deels spoedig verdwijnende Amster
dam".
Zoiets typeert een houding tegenover het historische
stadsschoon, welke toen algemeen was, en die nu nog
voortleeft bij zéér conservatieve economen en plano
logen: het is schilderachtig, maar tot verdwijnen ge
doemd, evenals de streekklederdrachten.
Nu is het merkwaardig dat van de „schoonste en
meest schilderachtige plekjes", die Wenkebach tekende
er toch vele sindsdien niet verdwenen zijn. Natuurlijk
is ook daar waar de gebouwen nog staan en het profiel
van weg en water niet werd geschonden, het algemeen
aspect veranderd. Het Amsterdam, dat Wenckebach
tekende, was een stad die economisch weer opleefde,
maar toch duidelijk de sporen toonde van generaties
lange stilstand. De foto's die Jacob Olie in dezelfde
jaren van de stad maakte, tonen hetzelfde beeld. Er
ging nog niet veel om, grote delen van Amsterdam
omstreeks 1900 maakten een armoedige, vervallen in
druk. De vergelijking tussen de fotograaf en de teke
naar motiveert ook de door Kok aangeduide betekenis
van Wenckebach. Het verschil ligt niet in de om
standigheid dat hij de tekenpen hanteerde en daarmee
een eigen subjectieve interpretatie gaf van wat hij
observeerde, terwijl Olie als een bekwaam pionier
van de fotografie met zijn camera registreerde wat
hem voor de lens kwam. Het valt juist op, dat Olie
een goed oog had voor compositie, hij was in zekere
zin een kunstenaar. Wenckebach was er van zijn kant
bepaald op uit om zo objectief mogelijk weer te
geven wat hij zag, zijn stadsgezichten zijn bedoeld als
topografie, zoals van vele generaties schilders en gra
veurs vóór hem die getrouwelijk de mensen, steden
en landschappen hadden geportretteerd, waarvan hun
een afbeelding was besteld. Geen „coin de la nature,
vu a travers d'un tempérament", volgens het recept
van de impressionisten, maar een onderwerp, waar
genomen door een geschoold oog en weergegeven door
een vaardige hand, die geen fouten maakte in propor
ties en perspectief.
Het verschil tussen Olie en Wenckebach is niet een
verschil tussen een technisch en een artistiek vakman,
maar een verschil in de kijk op hetzelfde gegeven, de
stad die zij om zich heen zagen. Men zou bijna zeggen
dat Olie meer zijn best deed om „mooie" foto's te
maken dan Wenckebach om persoonlijke tekeningen
te maken. Olie koos het standpunt voor zijn camera
zo dat hij een levendig beeld kreeg, met mensen,
paarden of schepen ter stoffering. Hij registreerde wat
er gebeurde, met een scherp oog voor het pakkende
moment, èn voor de sfeer van de omgeving.
Jacob Olie was een fotojournalist avant la lettre, ver
bluffend knap zijn in huidige ogen primitieve appara
tuur hanterend. Hij deed het puur voor zijn plezier,
weinigen kenden dit werk. Door een gelukkige samen
loop van omstandigheden is de collectie negatieven
bewaard en enkele jaren geleden ontdekt. Het Genoot
schap Amstelodamum maakte er een fraai boekje van.
Voor Wenckebach waren de tekeningen die hij elke
veertien dagen moest leveren aan het Nieuws van
den Dag allerminst een vrije-tijds-besteding. Het was
een opdracht, zoals de minutieuze kleine aquarellen
die hij maakte voor de eerste reeks Verkade-albums.
Waarschijnlijk zal de drang om telkens op tijd een
plaat klaar te hebben, al die jaren door, hem wel
eens zwaar gevallen zijn.
Hij heeft het op bewonderenswaardige wijze volge
houden, met grote zorg en toewijding. Zijn aandacht
is niet verslapt, de afwerking werd niet slordig. Kenne
lijk heeft het onderwerp Wenckebach hevig geboeid.
Dat onderwerp - en daarin ligt zijn grote betekenis -
is het merkwaardige eigen karaktar van het oude
Amsterdam, die wonderlijke harmonie van huizen,
straten, bomen en water, vol levendige afwisseling en
toch in schaal en ritme een hecht samenhangend ge
heel. Wenckebach heeft het gezien en voor de duizen
den lezers van de krant vastgelegd,- hoe mooi, hoe
eigenaardig Amsterdam wel is, niet alleen langs de
beroemde grachten, maar ook in de kleine straatjes
van de Jordaan en in de verrassende doorkijken.
Hij was, uiteraard, niet de enige en ook niet de eerste
die dit ontdekte. In de jaren dat Wenckebach's platen
in het Nieuws van den Dag verschenen schreef Jan
Veth zijn brochure „Stedenschennis" tegen het plan
om de Reguliersgracht te dempen. Dit nog altijd
actuele geschrift brengt het begrip voor de eenheid
van het stadsbeeld, en voor de waarde van het enkele