Opbouwende aanmerkingen op een opbouw project
van Stadsherstel
Tot groot genoegen van ieder die Amsterdams stads-
schoon liefheeft verschenen berichten in de dagbladen
en ook in het juni-nummer 1968 van „Heemschut",
dat de Amsterdamse Maatschappij tot Stadsherstel
NV „een der ergste en meest opvallende rotte plekken
van de Amsterdamse binnenstad", de hoek Vijzel
gracht-Prinsengracht Zuid-Oostzijde, gaat wegnemen
en op verantwoorde wijze opnieuw bebouwen. De
perspectiefschets van de hand van de architect G.
Prins werd daarbij weergegeven.
Hoe gelukkig ook ik met deze gebeurtenis ben, on
gelukkig voel ik mij met enkele onderdelen van het
herstellingsplan. De architect en zijn medewerkers, zijn
voornamelijk uitgegaan van de oude toestand, voor
zover die op oude foto's was te zien, en verder van
soortgelijke oude hoek-oplossingen, die nog bestaan of
door tekeningen (zoals in het Grachtenboek) aan ons
bekend zijn. Dit is in het onderhavige geval wel zonder
meer het enig goede uitgangspunt.
Daar ik de oude foto's niet ter beschikking heb, kan ik
niet uitmaken welke onderdelen van het plan uit de
historische toestand zijn overgenomen en welke door
de architect c.s. zijn ontworpen. Maar zelfs wanneer
de door mij gewraakte en hierna te beschrijven onder
delen gestaafd worden door onbetwiste historische
zekerheid, mag een kritische beoordeling niet over
bodig worden geacht, alsof alles wat oud is altijd goed
is.
Ondanks de veel geroemde proportiekënnis, het tref
zekere gevoel der oude bouwmeesters, zijn ook door
hen lang niet altijd gelukkige oplossingen gevonden
en zelfs grove fouten gemaakt. Dit geldt vooral waar
het niet de grote, erkende bouwmeesters betreft, maar
het werk van timmermansbazen-huizenbouwers-make
laars, die op het gebied der architectuur niet of weinig
onderlegd waren. Al zouden dan bepaalde verhou
dingszonden van historisch-authentieke herkomst zijn,
zijn wij dan gehouden deze weer uit het niet te voor
schijn te halen? Zo ver mag onze liefde voor de oude
stad niet voeren, - tenzij men te doen heeft met een
„karakteristieke eigenaardigheid". Zou niet in ons
geval het verdwijnen van een fout juist gelukkig ge
noemd moeten worden, en is het daar dan niet de ge
legenheid deze te vermijden en te verbeteren?
Het zal een ieder, die het Grachtenboek van 1769 en
nog bestaande hoekbehandelingen kent, duidelijk kun
nen zijn, dat de lange „insteek" in de Prinsengracht
van de dakkap geprojecteerd van uit het hoekhuis ge
richt naar de Vijzelgracht geen enkel of ten hoogste
een slecht voorbeeld vindt. Dit dak overkapt niet alleen
een vrij lange zijwand van het hoekhuis - veel voor
komend op de grachtenhoeken en een goede oplos
sing - maar ook nog twee volledige huizen, staande
en gelegen op de Prinsengracht, de nummers 626 en
628. Deze zeer lange daklijn nu wordt nog onder
streept (letterlijk) door de parallele gevellijst daar
onder, ofschoon deze licht wordt onderbroken en in
gewijzigd profiel voortgezet.
Hiermee zijn m.i. twee grote proportionele, esthetische
en functionele fouten gemaakt.
In de eerste plaats. De dakconstructie krijgt twee aan
elkaar tegengestelde visuele functies te vervullen:
beginnend volgens de lengteas van het naar de Vijzel
gracht gekeerde hoekhuis, wordt hetzelfde dak zonder
enig overgangsteken aangewend als overdwarse af
sluiting van de twee Prinsengrachthuizen. Overdwarse
dakbekroningen kunnen prachtig werken te midden
van haaks daarop staande buurhuisdaken: de grachten
geven ons daarvan voorbeelden te over. Maar dan zijn
ze duidelijk afgetekend en begrensd in hun overdwarse
functie. In ons plan echter kan de oplossing niet
anders dan „krom" genoemd worden en onzuiver aan
gevoeld. Eenzelfde ding kan niet tegelijk overlangs èn
overdwars zijn, anders gezegd „haaks op zichzelf"
staan: dit is een „contradictio in terminis" en hier „in
re ipsa".
Een tweede ongevoegelijkheid hangt daar gedeeltelijk
mee samen. Zijn in het getekende plan de huizen
Prinsengracht 626-628 wel echt panden van die
gracht? Schuchter pretenderen zij dat (en terecht!)
door hun stoepen en dakruiters. Maar zij missen ten
enenmale overtuigingskracht, daar zij als zodanig on
barmhartig worden tegengewerkt door genoemde dak
en gevellijstvoortzettingen. Waar gaat het om op deze
plaats? Om bevestiging van de Prinsengracht, om be
vestiging van die huizen als Prinsengrachthuizen. Nu
echter ontberen zij de onvoorwaardelijk nodige in
dividualiteit en uitdrukking als zodanig. Het eerste
huis dat „Prinsengrachtallure en bewustheid" bezit
volgt na hen, op nummer 630. Op deze wijze zou
Stadsherstel met hoge kosten slechts een „rammelende,
zwakke plek" stellen in de plaats van de „rotte plek".
Wat is hiertegen, zonder veel kosten en zonder tijd
verlies, te doen?
Primo: de gevellijst van de panden Prinsengracht 626-
628 schrappen;
Secundo: beide huizen voorzien van een halsgevel
bekroning, als nummer 630, met behulp van oude
5