Amsterdam, Herengracht 394, reconstructie van de oorspronkelijke indeling (1671).
voet, d.w.z. 4 of 3,5 m. Toen was, zoals nu, de
minimum toelaatbare maat de meest gebruikte, zodat
we in alle oude steden zeer veel kavels aantreffen van
een roede breedte. De grotere huizen waren niet veel
breder, de breedte varieerde van een tot anderhalve
roede, dus van ca. 3,75 tot 6 m." Dat is, zoals iedereen
weet, nog steeds de standaardmaat in onze oude
steden.
Het open vuur verschoof naar de wand, die toen in
steen moest worden opgetrokken en van een schouw en
schoorsteen werd voorzien. Dat voerde tot een gesloten
zoldervloer en een binnenwand om het warmteverlies
te beperken. Dan heeft men al een voorhuis en een
zolder. Zo zet zich de afsplitsing en verbijzondering
van de ruimten in het huis voort. Merkwaardig is ech
ter dat ook de oudste vorm is blijven voortleven in de
kamerwoning, niet meer dan één vertrek van mini
mum-afmetingen, maar met een eigen deur die ge
woonlijk in een 'steeg uitkwam. Dergelijke kamerwonin
gen moeten er in grote aantallen zijn geweest, veelal
in rijen achter een aanzienlijk huis. Wij kennen ze nog
steeds in de kleine hofjes woningen.
De splitsing en specialisatie van de ruimten binnen
het huis is echter niet de enige ontwikkelingslijn. Een
andere is die van de constructie, de geleidelijke „ver
stening" van het middeleeuwse stadshuis. Het begon
met het voorschrift van de harde dakbedekking een
term die nog steeds in brandverzekeringspolissen voor
komtvervolgens kwam de vulling van de openingen
in het vakwerkverband met baksteen, dan vervallen de
voor vlechtwerk nodige dwarse en schuine verbindin
gen tussen de stijlen en komt er een dunne zijmuur
die aanvankelijk alleen een brandwerende vulling is
tussen de balkdragende jukken. Grote stadsbranden
verhaasten dit proces, dan wordt de stenen zijmuur
dwingend voorgeschreven, in sommige steden ook de
voor- en achtergevels. Wat het verloop van dit verste
ningsproces zo zeldzaam boeiend maakt is het naast
elkaar voortbestaan van allerlei overgangsvormen en
varianten die soms een eigen uitbloei krijgen. De Zaan-
se houtbouw en de houten puien in Amsterdam zijn
nakomelingen van de middeleeuwse houtconstructie.
Een derde lijn in de ontwikkeling is die van de maat
schappelijke verschuivingen, namelijk de in de woning
indeling zo sprekende neiging om „hogerop" te komen.
Meischke duidt er even op in zijn hoofdstuk over de
verschuiving in de huistypen. De gewone burgerhuizen
gaan in de periode 1400-1650 de aanleg van de
deftige grote huizen in verkleinde vorm overnemen.
Dit manifesteert zich vooral in de keuken die ver
plaatst wordt van de binnenhaard, de centrale woon
ruimte, naar een aparte ruimte achter of in het souter
rain. Ook hier zien wij de lijn tot in onze dagen door
lopen. De scheiding van keuken en eet- en woonkamer
hangt nauw samen met de aanwezigheid en de positie
van het huispersoneel. Blijkbaar bestond er in de mid
deleeuwse huizen geen strakke scheiding tussen de
familie en de eventuele bedienden. Wanneer echter
„de heren" apart gaan eten en „de knechten" in de
keuken blijven is die scheiding een feit. In de deftige
18de eeuwse huizen bestaat hieromtrent geen enkele
twijfel: de dienstruimten liggen apart van de woon-
en ontvangstruimten. Wanneer dan een eeuw later de
woningproductie op grotere schaal begint in de nu
bouwvallig wordende wijken van vóór de woningwet,
dan blijkt ook het kleine burgerwoninkje van suite,
alkoof en kabinet zijn aparte keuken te handhaven.
Ook de latere woningwetbouw houdt tot in onze dagen
vast aan de keuken die alleen geschikt is om te koken
en af te wassen Dat het huispersoneel allang van het
toneel verdwenen is en de eetkeuken veel praktischer
en gezelliger is weegt minder zwaar dan het conser
vatisme dat teruggaat op de imitatie van gouden-
eeuwse deftigheid.
Het grootste deel van Meischke's boek is gewijd aan de
behandeling van een lange reeks voorbeelden, in de
eerste plaats uit het bezit van de vereniging „Hendrick
de Keyser". Dan blijkt hoe onmisbaar het werk van de
vereniging is geweest voor het bijeenbrengen en in
standhouden van een collectie historische panden die
het authentieke materiaal kunnen verschaffen. In de
strijd om het karakter en de schaal van de oude bin
nensteden wordt dit aspect, dat vroeger misschien te
uitsluitend de aandacht trok, nu wel eens naar de
achtergrond geschoven. Men spreekt niet graag meer
over een museum-collectie oude huizen, het woord
„museum" wordt in de discussie over de toekomst
van de stadskernen door de slopers graag als schrik
beeld gehanteerd.
138