Op Heemwacht
TON KOOT
Plannen maken en plannen uitvoeren
Wanneer plannen een bijzonder lange tijd van uit
voering nodig hebben, zal zich de wenselijkheid kun
nen voordoen de oorspronkelijke plannen zodanig te
wijzigen, dat zij beter aanpassen bij de nieuwste be
hoeften. Een andere mogelijkheid is, dat de plannen
van de aanvankelijk meestal progressieve ontwerpers
op den duur bijgestuurd moeten worden, omdat de
ervaring tot nog toe heeft duidelijk gemaakt, dat men
op de voorgenomen weg niet moet voortgaan. Dan
blijken de destijds zo progressieven opmerkelijk con
servatief in het vasthouden van hun aanvankelijke
denkbeelden.
De Zuiderzeewerken geven daar een voorbeeld van.
Het project van dr. ir. C. Lely is gevolgd, mogelijk
gemaakt door de wet van 13 juni 1918. In 1930 viel
de Wieringermeer droog, gevolgd door de Noordoost
polder, Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland.
Nu rijst de vraag of de drooglegging van de z.g.
Markerwaard thans nog wel van voldoende belang is
om uitgevoerd te worden. De vraag komt niet van de
Zuiderzeewerkers, maar van buiten en verdient gron
dige bestudering.
Amsterdam in het jaar 2000, in 1934 gelanceerd, is
daar een voorbeeld van. De sanering van verschillen
de wijken in Amsterdam, waaronder in het bijzonder
het w e der opbouwplan-Nieuwmarkt is daar een voor
beeld van. Reeds in 1952 begon Heemschut te waar
schuwen tegen dit project. En hoe gelijk had de Bond!
Dat blijkt thans, nu de weerstand uit vele waarlijk
niet de eerste de beste kringen met sterke argumen
ten naar voren komt. Dat komt op een ogenblik, waar
op al grondig gesloopt is, maar waar nog veel te
redden is door handhaving van rooilijnen, parcellering
van tal van monumenten.
Een ander voorbeeld is de Oosterschelde. De Delta
wet werd 12 jaar geleden aangenomen. Daarbij was
o.m. voorzien in het leggen van een dam van Schou-
wen-Duiveland naar Noord-Beveland.
De argumenten leken sterk. De watersnoodramp van
1953 had duidelijke aanwijzingen gegeven ten aan
zien van de noodzakelijke veiligheid. De openbare
mening had er geen moeite mee.
Intussen zijn er twaalf jaren voorbij. De Deltawerken
zijn in uitvoering. Maar het denken heeft ook niet
stil gestaan.
Nu rijst de vraag of het in het licht van de huidige
situatie niet wenselijk is, de plannen om te buigen en
zodanige maatregelen te treffen, dat de Oosterschelde
in open verbinding blijft met de Noordzee. De streef
datum voor afsluiting is 1978.
Een Studiegroep Oosterschelde, bestaande uit tien
leden, is van mening, dat de gewenste en noodzakelijke
veiligheid verkregen kan worden door verzwaring van
de dijken langs de Oosterschelde. Een der leden van
deze Studiegroep, ir. J. Loef, die al eerder in De
Waterkampioen zijn bezwaren tegen de afdamming
kenbaar maakte, deed dit onlangs in het orgaan van
de Koninklijke Nederlandse Vereniging Onze Vloot:
Ons Zeewezen.
Ir. Loef somt de gevolgen van de afsluiting van de
Oosterschelde in een aantal punten op, belangrijk
genoeg om hier te herhalen, daar er, zoals men zal
lezen, verschillende Heemschutfacetten aan dit project
zijn verbonden.
Die gevolgen zijn:
1. De afsluiting van een potentiële zeehaven, waarbij
bepaald niet aan een tweede Europoort gedacht
behoeft te worden, maar het voorgoed afsluiten
van een ontwikkeling in een natuurlijk havenge
bied, zoals de Oosterschelde dat is, acht hij een
voorbeeld van kortzichtigheid en te eenzijdig.
2. Verhoging van het ijs-bezwaar voor de binnen
vaart tijdens en na een periode van vorst.
3. Vernietiging van het laatste opgroeigebied in het
Zuiden van ons land voor garnalen en verschil
lende soorten vis, die in de kustwateren en de
Noordzee gevangen worden.
4. Vernietiging van het bloeiende mossel- en oester-
bedrijf en het verloren gaan van de handel en
vooral de export van verschillende schelpdieren
en kreeften.
5. Het einde van de zich snel ontwikkelende sport-
visserij in de Zeeuwse wateren.
6. De vermindering van de gelegenheid tot water
sport ten gevolge van het wegvallen van de getij
stromen, die nu uitgebreide tochten binnen een
beperkt tijdsverloop zo bijzonder aantrekkelijk ma
ken. Bovendien zal het water „moeilijker" worden
bij voortschrijdende verzoeting.
7. Verandering van een zee-arm met zeldzaam schoon
water en een bijzondere biologische rijkdom, in
een met vervuild Rijnwater gevoede waterwoestenij,
waarvan de afdoende ontzilting zeer twijfelachtig
is.
8. Achteruitgang van de gunstige klimatologische
omstandigheden, waarvan vooral de fruitteelt nu
profiteert.
9. Versmalling van de zogenaamde voor-Delta of
onderwater-Delta en daardoor aantasting van de
duinenkusten van Walcheren en Schouwen door
de zee en het vervallen van de gelegenheid, die
de banken zouden kunnen bieden.
105