Het huis cle Pinlo september 1969aangekocht door de gemeente
en diehtgespijkerd
Het staat daar als een voor die tijd modern aandoend
patriciërshuis tussen de smalle in dartele toppen eindi
gende trap- en halsgevels. Historisch gezien is dit De
Pinto-huis al een monument, dat herinnert aan de
rijke, invloedrijke Joden, van wie dr. Jaap Meijer in
zijn „Zij lieten hun sporen achter" zo duidelijk ver
haalt: „De Pinto's waren een geslacht van Sefardische
patriciërs, dat niet slechts zijn stempel heeft gedrukt
op het Amsterdamse Jodendom van zijn tijd, doch ook
op bepaalde facetten van de gehele Nederlandse sa
menleving."
In plaats van gesloopt te worden dient dit monument
waar niet moeilijk een bestemming voor te vinden
moet zijn hersteld te worden als een blijvende
herinnering aan die groten onder de Amsterdamse
Joden, die menigmaal hun invloed op het stedelijke
en landelijke gebeuren hebben geleverd. Dit behoud
is een bevestiging van ons cultuurbesef.
Architectonisch
Architectonisch staat dit pand er als een vijf traveeën
brede gefrijnsde zandstenen gevel met doorgaande
pilasters, eindigend in een z.g. omgekorniste kroonlijst.
Opmerkelijk is, dat de traditionele basementen en
kapitelen aan de pilasters rudimentair zijn en bijna
ontbreken, zodat de pilasters meer lisenen zijn ge
worden.
Als men deze strakke gevel vergelijkt met bijvoorbeeld
het oude koopmanshuis Nuerenburg uit 1662 (thans
veilinglokaal Odeon aan het Singel) of het zeven
traveeën brede Trippenhuis uit 1662 aan de Klove
niersburgwal, beide door Vingboons gebouwd, dan
valt op, hoe deze laatste panden in klassicistische
barok veel rijker geornamenteerd zijn. Juist door zijn
strakke eenvoud is De Pinto's huis voor zijn tijd al zo
opmerkelijk, ja uniek.
Men vergete daarbij niet, dat door de diepliggende
vensters tussen de pilasters bij zonlicht zware schaduw
effecten worden gegeven, die het geheel tot een krach
tig aansprekende gevel tekenen.
De tijd heeft de gevel zien verpauperen, maar de
kracht van deze architectuur verloochent zich niet.
Eertijds waren er niet twee gangen, maar één, in
het midden. De vier benedenramen hadden, vermoe
delijk smeedijzeren, maar mogelijk bronzen, sierlijke
traliën, waarin men de ineengestrengelde P van Pinto
herkent. De vensters waren- uiteraard kruisvensters.
Het oplopende dak werd bekroond door twee georna
menteerde vierkante schoorstenen.
Voor het huis, over de volle breedte, stond op de
stoep een heining met gegoten balusters, zoals wij die
kennen op de boogbruggen over onze grachten.
Nog in de dertiger jaren hadden twee vertrekken in
dit huis 17de-eeuwse plafondschilderingen en bij ons
bezoek in 1967 werden wij op de zolder verrast dooi
de aanwezigheid aan de noordkant van een gave eiken
loofhut met een open uitzicht op de hemel. De ronde,
konische ruimte bood plaats aan enige personen.
Casparus Commelin vermeldt in zijn Beschrijvinge
van Amsterdam uit 1694, hoe de Joden in de maand
september het feest der lovertenten houden. Zij maken
dan hutten of tenten op hun plaatsen achter de hui
zen, die van binnen met allerlei fruit behangen zijn,
of wel met wit linnen.
Deze tenten moeten boven zo met riet gedekt zijn, dat
men de hemel daar door kan zien, „die ze elk na haer
macht en rijkdom zoo kostelijk op pronken als 't mo
gelijk is, van buyten en binnen met groen loof behan
gen zijnde, daer in zy eenige achter-volgende dagen
eeten moeten, tot de tyt dezer Loover-huttenfeest voor
by is."
Een zo permanente loverhut in zo gave toestand op
een zolder was voor mij een verrassing. Ik meen ook,
dat dit een grote zeldzaamheid is in deze tijd en dat
het verdwijnen uit deze buurt een niet goed te maken
verlies zou zijn.
Deskundigen, beter bekend in de keuken van de stads
ontwikkeling dan ik ben, hebben mij wel verzekerd,
dat het geen onoverkomelijke bezwaren behoeft op te
leveren om De Pinto's huis in de Sint Antoniesbree-
straat te sparen. Als de zaken er zo voor staan, te
drommel, waarom gebeurt dat dan niet?
Onze stad wordt toch door andere lieden bestuurd
dan uitsluitend technische? Beroemen wij er ons niet
op een stad van cultuur te zijn?
Het handhaven van dit monument (waarop het overi
gens alle recht heeft) kan bovendien een goede maat
staf zijn voor de verhoudingen en het ritme van de
nieuw te plannen gebouwen. Of moet gebeuren wat
Meyer Sluyzer in zijn „Voordat ik het vergeet" voor
ziet: „Als alle huizen verdwenen zijn, als het puin is
weggekruid, als de gaten in de grond zijn dichtgegooid
dan komt er breed-uit van de Berlagebrug een Parijs
achtige Boulevard aanrollen, als een enorme gang
loper"
TON KOOT
122