SE
■S
\rm
De Sint Antoniebreestraat in
zuidelijke richting, links voor
aan het huis van de Pinto. Gra
vure van Romeyn de Hooghe
(1645-170S), uitgegeven door
Pieter Persoy.
ilill
m
vaki>e E;Heer de
vW>- Qlttrt- £Ar,7/lr,v
Voorop staat, dat in de wijk als geheel o.m. de ver
houdingen, het ritme, de rooilijnen en de bestemming
van het grootste belang zijn. In de bestaande toestand
zijn de monumenten als accenten van belang.
Over één zo'n monument een enkel woord, zodat wij
goed weten wat wij zouden verliezen.
Zowel op de Voorlopige Lijst der Nederlandse Monu
menten van Geschiedenis en Kunst van 1928 als op de
Inventarisatielijst van Historische Gebouwen van sep
tember 1967 staat een pand Sint Antoniebreestraat
no. 69 vermeld als beschermd monument. In de wan
deling heet het De Pinto's Huis.
Het is zowel historisch als architectonisch van aparte
betekenis.
Het terrein waar het pand nu op staat werd in de
stadsuitbreiding van 1601 verkocht bij veiling. Koper
werd Jan Janszoon Carel, zoals de speurzin van dr. L.
Jansen aan het licht heeft gebracht. Het huidige pand
is op zes erven gebouwd, twee maal drie achter elkaar
liggend, „met een groot packhuys daer achter aen."
De bouwmeester is onbekend.
Van de bouwheer weten wij, dat hij een ondernemend
en rijk koopman was, een der oprichters en bewind
hebbers van de Verenigde Oostindische Compagnie.
In 1622 werd het indrukwekkende patriciërshuis door
zijn erfgenamen verkocht aan Abel Matthyszoon
Burgh, die in het kohier van de tweehonderdste pen
ning in 1631 werd aangeslagen voor 600 gulden, wat
betekent, dat hij goed was voor 120.000.vroeg-
zeventiende-eeuwse guldens!
Hij stierf in 1646. Een aangetrouwde nicht: Machteld
Hooft, verkocht het huis aan Isaac de Pinto voor
30.000.—.
Hiermee begon voor het huis een ware bloeiperiode,
die voor huis en geslacht De Pinto anderhalve eeuw
duurde. Het pand heeft nu de eerbiedwaardige leeftijd
van ruim 365 jaar.
Dat eerbiedwaardige is wel op zijn plaats, omdat het
vele functies heeft vervuld, van patriciërshuis tot za-
kenpand, atelier, timmermanswerkplaats, opslag, enz.
Het is uitgewoond bij de wilde beesten af, maar nog
altijd in de kern hecht en sterk met forse gevel en
zware balken.
In de geschiedenis duikt het op bij Jan Wagenaar, de
historie-schrijver van Amsterdam, die bij de beschrij
ving van het aansprekersoproer in 1696 vermeldt, dat
waarschijnlijk uit pure plunderzucht door een groep
oproerigen naar het huis van De Pinto werd opge
trokken. De Pinto had niets met de Keur op het
begraven van doen, maar het grauw wist, dat het huis
gevuld was met kostbaarheden.
De vaardigsten uit de woeste hoop klommen als katten
tegen de venstertralies, braken de glasroeden en luiken
en vielen de kamers binnen. Enige compagnieën bur
gers, inmiddels gealarmeerd, wisten met geweld de
plunderaars te verwijderen.
De bewoner moet de rijke koopman David de Pinto
zijn geweest, die op dat ogenblik met zijn vrouw in
's-Gravenhage was.
Dat het pand onwaarschijnlijk rijk ingericht moet zijn
geweest, blijkt o.m. uit Joseph Shaw's beschrijving,
die vermeldt, dat er een kamer was „paved with
ducatons or crown-pieces, and these enleyed adgewise."
Uit een gravure van de kundige Romein de Hooghe
kennen wij het huis in volle glorie. De gravure toont
de Breestraat met een koets van zes paarden. De kle
ding van hen, die het Pinto-huis verlaten, toont wel
aan, dat het hier om een zeer welgestelde bewoner
gaat. Het opschrift van de gravure vermeldt: „Hof van
de E. Heer De Pinto."
121