Woord en wederwoord
Aannemers en stadsuitbreidingen in de vorige eeuw
Van de zijde van een groot aannemersbedrijf kwam
bezwaar tegen het bijschrift op blz. 29 van ons vorige
nummer waarin stond dat op het eind van de vorige
eeuw aannemers concessies kregen om naar eigen in
zicht woonwijken aan te leggen en daarbij geen archi
tect nodig hadden.
Het is toen in Amsterdam zó gegaan. In 1860 verezen
in het landelijke gebied buiten de Singelgracht de
eerste huizen, een „wilde" bebouwing die het begin
vormde van een snelle expansie. Het plan dat stads
ingenieur J. G. van Niftrik ontwierp voor een ver
antwoorde stadsuitbreiding een fraai, enigszins
Frans georiënteerd plan met ruime blokken, plantsoe
nen en pleinen werd door de gemeenteraad ver
worpen (1868). Negen jaar later nam de Raad het
plan aan van Jan Kalff, directeur P.W., dat de
„wilde" bouwerij langs de bestaande poldersloten eri
verkavelingen sanctioneerde. Men leefde in de tijd van
de concessies: de gemeente had geen apparaat om de
nieuw opkomende behoeften en technische mogelijk
heden voor het publiek bereikbaar te maken en liet
dit aan particuliere ondernemers over die daarvoor
een concessie kregen.
Zo deden duinwater, gas, tram, telefoon en elektrici
teit hun intrede in de hoofdstad, en het lag geheel
in die lijn dat ook de stadsuitbreiding een zaak was
van de bouwondernemers.
De weinige oases temidden van die troosteloze bouwe
rij zijn het werk geweest van mensen die als particulier
het algemeen belang dienden: Dr. Sarphati en de op
richters van Artis en het Vondelpark, of van een groot
architect die regeringssteun had: Dr. Cuypers die het
Rijksmuseum en de Vondelkerk met omgeving bouw
de.
Over de kwaliteit van de woningbouw schrijft Schade
van Westrum („Amsterdam per vigilante, 1963. Het
Spectrum) „De solidariteit van de revolutiebouw blijkt
al spoedig als 21 sept. 1876 in de Ferdinand Bolstraat
twee huizen tijdens de bouw instorten en het aangren
zende pand in hun val meeslepen. Dit ongeluk een
van de eerste van vele soortgelijke! eist twee doden
en acht gewonden. Het volgende jaar worden vijf ge
meentelijke opzichters benoemd, doch dit kleine aan
tal ambtenaren bovendien nog onvoldoende ge
schraagd door bepalingen in de Politieverordening
kan weinig uitrichten. Het grote aantal instortingen
in de jaren 1899 en 1900 leidt tot instelling van het
Gemeentelijke Bouw- en Woning Toezicht, welke
dienst 1 april 1901 start onder de bekwame leiding
van ir. J. W. C. Tellegen. In de revolutiebouw spreekt
men al spoedig over „het schrikbewind van Teilegen".
Op de bouwwerken drukken de inspecteurs letterlijk
de voetstappen van de uitvoerders, daar zij anders
kans lopen op zorgvuldig aan het oog onttrokken kalk
putten of op losgemaakte steigerplanken te stappen.
Een nog belangrijker verbetering in de volkshuisvesting
brengt de 1 aug. 1902 in werking tredende Woningwet
die gemeenten boven de 10.000 inwoners bovendien
verplicht tot het opstellen van een uitbreidingsplan.
De gemeenteraad aanvaardt in 1907 een plan van de
grote Berlage voor de bebouwing tussen Amstel en
Schinkel dat later door de ontwerper wordt gewijzigd
en pas na de eerste wereldoorlog tot uitvoering zal
komen, Amsterdam breekt voorgoed met het systeem
van straten zonder einde
De 19de eeuwse woonwijken zijn het product geweest
van een bepaalde maatschappelijke constellatie. Het
optimistische geloof dat een zo groot mogelijke vrij
heid voor de ondernemers uiteindelijk de welvaart
van allen zou bevorderen maakte de tijdgenoten blind
voor de ontstellende wantoestanden die er het on
middellijke gevolg van waren. Hoeveel weerstand
wekten niet de eerste sociale wetten tegen kinderarbeid
en gedwongen winkelnering, en voor beperking van de
arbeidstijden! De voor eigen rekening bouwende aan
nemers waren niet beter of slechter dan hun collega
ondernemers van de textiel in Twente en Brabant of
Regout in Maastricht.
Langzaam en moeizaam is het overheidsapparaat op
gebouwd dat de ontwikkeling in betere banen geleid
heeft.
Dat het hedendaagse aannemersbedrijf met de toe
standen van toen niets te maken heeft moge uit het
voorgaande duidelijk zijn. Geen zinnig mens kan daar
om aanstoot nemen aan de vermelding van inmiddels
overwonnen misstanden, waarvan echter de erfenis
door onze generatie moet worden opgeruimd!
G.B.
Verstarring en behoudzucht
Evert Werkman schreef in Het Parool van 5 april
„Het wonderlijke is dan ook dat diegenen die pleiten
voor het stadhuis op de Dam vogels van diverse poli
tieke pluimage zijn. De meest behoudzuchtige heem
schutter staat schouder aan schouder met de meest
progressieve demonstrant
Ze vinden elkaar op het bedenkelijke vlak van het
negativisme dat alles afwijsten negativisme dat
leidt tot een verstarring die in het geheel niets op
levert. Het treurigste voorbeeld is wel de omgeving-
van de Nieuwmarkt, de uitvoering van een zestien
jaar geleden vastgesteld wederopbouwplan is uitein
delijk maar stop gezet. De buurt is één grote puin
hoop".
Het schijnt de heer Werkman te ontgaan dat er in
Amsterdam vogels zijn wier pluimage niet partij-poli
tiek getint is, zoals de Bond Heemschut. Het ergert
hem kennelijk dat het pleidooi voor inschakeling van
75