TERUGGEVONDEN SCHILDERINGEN in het Vrouwe en Anthoniegasthuis te Haarlem Onder de verschillende, nog bewoonde hofjes, die de stad Haarlem bezit, behoort het Vrouwe- en Anthoniegasthuis aan het Klein Heiligland. In het hoofdgebouw, dat onder meer de regentenkamer bevat, heeft sinds ruim een jaar het jonge gezin Zegeling zijn intrek genomen. Bij het in orde maken van zijn woning ontdekte de heer Zegeling, teken leraar aan het Kennemer Lyceum te Overveen, on der twee lagen grijze verf (waarvan de onderste laag uit oudere tijd, misschien 18de eeuw) schilderingen van dekoratieve aard. Met behulp van zijn leerlingen heeft de heer Zege ling de grijze verflagen verwijderd en de schilde ringen weer aan het daglicht gebracht, om ze daar na met veel zorg hier en daar bij te werken en op nieuw van een vernislaagje te voorzien. De guir- landedragende cupidootjes die tevoorschijn kwa men, passen zo weinig in de afgemeten sfeer van een regentenkamer, dat wij ons afvragen waarom die hier aangebracht kunnen zijn. Daarvoor moeten we ons eerst eens even verdiepen in de geschiedenis van het hofje. In het boekje van Mejuffrouw Dr. C. H. Kurtz „Haarlemse Hofjes", t) vinden we dat in het jaar 1440 gesticht werden zowel het O. L. Vrouwegast huis op Bakenes, als ook het gasthuis, gewijd aaan de Hl. Antonius, buiten de Schalkwijkerpoort. In de Middeleeuwen verstaat men onder gasthuis geen ziekenhuis maar een huis, waarin reizigers onder komen konden vinden voor één of. twee nachten. Uit deze gasthuizen kunnen zich ziekenhuizen ont wikkelen of zoals in ons geval, hofjes. Beide stichtingen vervullen hun goede werk tot 1581. Dan vervallen hun goederen (als behorende aan de Rooms Katholieke Kerk) aan de stad Haar lem, die dan voortaan zelf een bestuur gaat benoe men. Vermoedelijk hebben reeds in de 17de eeuw beide gasthuizen het karakter van een hofje aan genomen en als in de 18de eeuw de gelden ver kregen uit giften ontoereikend blijken, worden zij zelfs samengevoegd en ondergebracht in het ge bouw op Bakenes. Als dan aan het einde van deze eeuw ook déze behuizing in verval gaat raken, wordt er omgezien naar een nieuw onderkomen. Dit wordt gevonden in het door Pieter Teyler van der Hulst gestichte hofje op het Klein Heiligland, dat juist eén rijkere behuizing had betrokken op de Kouclenhorn. Dit „Teylerhofje" bevatte dertien woningen en een hoofdgebouw. Dit laatste nu werd in 1648 „volbouwt ter plaatse daar te voren geen huys en heeft ge- staen" voor de zeepzieder Pieter Joosten Bogaert. In. 1665 werd het, volgens een akte in het Gemeen tearchief, verkocht aan de weduwe Cooymans en wel door de erfgenamen van een zekere Joost Crom- meling, zodat Bogaert niet lang plezier van zijn nieuwe huis gehad kan hebben. De Haarlemse archieven geven weinig informatie over beide eigenaren. Van Pieter Joosten Bogaert weten we dat hij, een „jongeman van Amsterdam, op 15 mei 1641 trouwde met Janneken Rijshout, weduwe van Gent". Het is mogelijk dat hij in zijn tuin een hofje stichtte, zoals in die tijd vaker gebeurde. In ieder geval bestond het hofje al, toen de weduwe Cooymans huis en terrein kocht, zoals uit de koopakte blijkt. Teyler zette dus een reeds bestaand hofje, ook wel „Cooymanshofje" genaamd, met nieuwe schenkingen voort. Hoe dit alles zij, onze belangstelling richt zich vooral op het huis zelf. Het is een statig gebouw met een schilddak, de kamers gegroepeerd om een middenas. Boven de ingang een cartouche met het wapen der Bogaerts en het jaartal 1648. Aangezien deze car touche zich herhaalt in de gesneden ornamentiek van de schoorsteenomlijsting in de grote kamer, mogen we aannemen dat het Bogaert is geweest, die ook de schilderingen in dit woonvertrek heeft 24

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1969 | | pagina 8