Commentaar
van de redactie
De redactie is dankbaar voor het compliment,
maar ook dankbaar voor elke medewerking en voor
alle bijdragen in Heemschutgeest. Het schrijven van
artikelen is echter voor vrijwel ieder in dit vlak vrije
tijds werk en de meeste belangstellenden blijken dus
danig overbelast, dat zij met alle goede wil, niet tot
schrijven komen, maar zich beperken tot het zenden
van gegevens en notities, ter behandeling en bewer
king door de redactie.
Deel der daarvoor in aanmerking komende schrij
vers, en wel dat deel, dat belang hebbend is naast
belangstellend schijnt bevreesd voor represailles in
hun werkopdrachten. Een bedenkelijk verschijnsel in
een democratisch bestuurd land, maar blijkens de
reacties wezenlijk, en dus om rekening mee te hou
den.
2) Reeds clr J. A. Bierens de Haan, voorzitter van
de Bond Heemschut in de jaren 1940—1955, stelde
overtuigd en met nadruk, dat bij Heemschut's werk
in eenzijdigheid diens kracht schuilt. Juist omdat zo
weinigen in den lande zich zo specifiek voor de
schoonheid van Nederland in landelijk verband
opwerpen. Die eenzijdigheid doet in ons huidige be
stel en handelen in de hedendaagse publiciteit de
zaken met scherpte belichten, hetgeen de samen
spraak stimuleert. Minder eenzijdigheid van de
andere partij zou dit onnodig maken.
Heemschut's eenzijdigheid in zijn akties mag aller
minst worden uitgelegd als geen begrip hebben voor
de complexheid van de problemen die met het wa
ken voor de schoonheid van stad en land samenhan
gen. Dit te beweren is in strijd met de aktiviteiten
van Heemschut sinds 1911 en is duidelijk en voor
een ieder te controleren in de vele publikaties.
De uiting van de wethouder voor Publieke Werken
te Amsterdam, onlangs in de Raad geuit, dat Heem
schut de houding aanneemt alsof zijn ideeën alleen
zaligmakend zijn, moet een bewijs van niet willen
begrijpen zijn dan wel een Freudiaanse verspreking.
In elk geval is het een uiting, die een wethouder, in
dienst van de gemeenschap, tegenover een deel van
de burgerij, dat aan de behoefte tot inspraak gevolg
geeft en daar zorg en tijd aan besteedt, niet past.
3) Dat het college van B. W. „terecht" heeft ge
steld, dat de Raad voor de Steclebouw het meest ge
schikte orgaan is dat advies kan uitbrengen over een
mogelijke herziening van het Wederopbouwplan
Nieuwmarkt, is een uitspraak voor rekening van de
schrijver. Het bestuur van de Bond Heemschut heeft
de Raad voor de Steclebouw in zijn door het ge
meentebestuur vastgestelde samenstelling niet kun
nen waarderen. In die samenstelling worden de ver
tegenwoordigers van de burgerij klem gezet tussen
die van het ambtelijk apparaat, in plaats van deze
Raad tegenwicht te doen geven tegen dit zo invloed
rijk gebleken apparaat, ten aanzien van de stad, in
het bijzonder alles wat met het stadsschoon en stads-
karakter samenhangt.
Het heersende systeem heeft dan ook „terecht" een
domper gezet op de aktiviteit van de paar vertegen
woordigers uit de burgerij binnen het kader van de
Raad voor de Stedebouw.
4) De onmogelijkheid om de gevoelens van die tijd
te achterhalen, behoeft nog geen reden te zijn om
deze retorische vraag in de bedoeling van de schrij
ver te beantwoorden.
T. K.
Persoonlijke aanvulling inzake de
Nieuwrnarkt-cornmissie
De heer Knijtijzer is vol waardering voor de „grote
zorgvuldigheid" waarmee de Raad voor de Stede-
bouw uit haar midden een commissie-Nieuwmarkt
heelt ingesteld, „die met grote aandacht voor de
veelzijdigheid van haar opdracht aan het werk is."
Hij vindt mijn bewering dat het voorstel van de
werkgroep Amsterdam 1975 de mist inging minder
dan een halve waarheid, dus een onwaarheid. De
heer Knijtijzer leest blijkbaar slecht. Het voorstel
dat de werkgroep in april 1968 deed hield in: een
verzoek aan B. W. om een commissie in het leven
te roepen waarin naast ambtenaren van de P.W.-
afdelingen Stadsontwikkeling, Grondbedrijf en Mo
numentenzorg vertegenwoordigers zitting zouden
hebben van de architectenorganisaties, de monumen-
tenrestaurerende instellingen en zo mogelijk de be
woners. Deze commissie zou tot taak moeten hebben
een programma van eisen op te stellen voor de her
ziening van het bestemmingsplan. Voorts verzocht
de werkgroep aan B. W. „de opdracht tot het ont
werpen van de bedoelde herziening te willen ver
lenen aan een architect-stedebouwkundige die zich
met volledige inzet en met een sterke innerlijke over
tuiging wil wijden aan de moeilijke opgave om deze
zwaar gehavende wijk te doen herleven in een Am
sterdamse vorm en schaal. Wij stellen hierbij als zo
danig voor ir. H. Hertzberger wiens inzichten en be
gaafdheden algemeen vertrouwen genieten, gezien
ook de recente bekroning van zijn werk door de ge
meente Amsterdam."
Dat was het verzoek van de werkgroep. Inderdaad:
een nog zeer ongewoon denkbeeld om aan een niet-
ambtelijk deskundige de herziening op te dragen
van een 15 jaar tevoren door een gemeentelijke
dienst ontworpen plan, en om dit werk te doen be
geleiden door een commissie waarin de terzake be
langstellende organisaties uit de burgerij door mid
del van zelf aangewezen vertegenwoordigers ook
numeriek een volwaardige gesprekspartner zouden
kunnen vormen van de ambtelijke deskundigen.
45