typisch stedelijke milieu kunnen bieden.
Wij stellen hiertegenover dat de 19de eeuwse wijken
in samenhang met de binnenstad als potentieel city-
gebied beschouwd moeten worden, hetgeen niet uit
sluit dat binnen dit gebied concentraties van het
wonen blijven bestaan, dan wel zullen ontstaan. De
voor „Amsterdam vóór 1914" kenmerkende hetero
geniteit van bestemmingen houdt in dat voor alle
functies kantoren, woningen, ontspanning, am
bacht, winkels, horeca etc. een zekere mate van
menging en spreiding bestaat en als positieve eigen
schap moet worden gewaardeerd.
Hierin zullen accentverschuivingen en concentraties
van bestemmingen optreden, waarvoor het structuur
plan de hoofdlijnen zal moeten aangeven. Een ver
schuiving van bepaalde categorieën grotere en aan
de centrale city gebonden kantoren van de binnen
stad naar de te vernieuwen 19de eeuwse wijken be
hoort daarbij tot de mogelijkheden, evenals die van
woningen in omgekeerde richting. Deze verschui
vingen moeten gezien worden in verband met de
consequenties voor o.m. de winkelfunctie en de aan
wezige of te scheppen verkeersruimte en de mogelijk
heden van het openbaar vervoer.
BESTEMMINGSPLANNEN
Volgorde en begrenzing van de bestemmingsplannen
die de hoofdlijnen van het structuurplan uitwerken,
zijn van groot belang voor het welslagen, en vergen
een afzonderlijke studie. Teneinde de functionele
samenhang van binnenstad en 19de eeuwse wijken
ook in het tijdschema en de realisering tot uitdruk
king te brengen, kan het gewenst zijn sommige be
stemmingsplannen zó te begrenzen dat zij een ge
bied ter weerszij van de Buitensingel beslaan.
Tijdens de voorbereidingen van bestemmingsplan
nen moet meer aandacht en steun gegeven worden
aan de ontwikkelingen in het betrokken gebied die
reeds in de beoogde richting wijzen, zodat het plan
bij zijn tervisielegging verstaanbaar en aanvaardbaar
is en niet als een gewelddadige ingreep wordt erva
ren. Tijdig overleg met belanghebbenden die de
opzet steunen is daarbij noodzakelijk. Dit kan et-
toe leiden dat de realisering vroegtijdig eigener be
weging op gang komt, waardoor de overheidsinves
teringen kunnen worden beperkt.
PLAATS EN VERPLAATSING
VERSCHILLENDE FUNCTIES BINNEN
„AMSTERDAM VÓÓR 1914"
algemeen
In het voorontwerp-nota wordt geen duidelijke keu
ze gemaakt tussen de functies die bij voorkeur in de
binnenstad gehandhaafd en gestimuleerd moeten
worden en die zonder overwegende bezwaren naar
andere stadsdelen verplaatst zouden kunnen worden.
Wij beseffen dat de verschillende individuele om
standigheden het zeer moeilijk maken een dergelijke
keuze per categorie te doen. Nadrukkelijk stellen
wij echter dat het binnenstadsgebied te klein is om
binnen zijn historische grenzen alle functies die in
de nota worden behandeld, volwaardig te handhaven
en te versterken. De waardevolle gegevens uit de
nota zouden dan ook beter tot hun recht komen
indien zij gezien konden worden in het kader van
het dezerzijds bepleite structuurplan van „Amster
dam vóór 1914". Met name is dit het geval voor
expansieve bedrijven omdat in de 19de eeuwse gor
del gemakkelijker en in groter omvang nieuwbouw
kan plaatsvinden in een verantwoorde situering en
met voldoende verkeersruimte. Deze gordel zal dan
ook niet, zoals in de nota wordt gesteld, primair
woongebied moeten worden. Hinder-veroorzakende
industrieën en grotere opslagruimten zijn uiteraard
minder geschikt voor situering in het centrale ge
bied, en zullen daarom bij voorkeur een plaats moe
ten krijgen in de periferie van de stad.
wonen
In het gehele gebied „Amsterdam vóór 1914" zal
het aantal bewoners nog aanmerkelijk dalen. De
structurele oorzaken (gezinsverdunning, grotere
ruimtebehoefte per gezin, veroudering woningvoor
raad) zijn bekend. Handhaving van een zo sterk
mogelijke woonfunctie wordt in het voorontwerp
nota noodzakelijk geacht zowel voor de binnenstad
als voor de 19de eeuwse wijken. Deze onzerzijds
onderschreven stelling vergt in zoverre aanvulling
dat het wonen in de binnenstad belangrijke positieve
waarden bevat die voor bepaalde, in betekenis toe
nemende, categorieën inwoners opwegen tegen de
specifieke woonvoorzieningen van de tuinsteden. De
waardevolle gegevens die de laatste tijd bekend zijn
geworden over de demografische structuur van de
binnenstadsbevolking dienen in het beleid te wor
den verwerkt. De grote bebouwingsdichtheid wordt
daarbij uitdrukkelijk als een positieve factor gewaar
deerd. Deze aantrekkelijkheid van het binnenstads
milieu (sfeer, stadsbeeld, levendigheid e.d.) is in de
19de eeuwse wijken in mindere mate aanwezig. Daar
hebben slechts enkele buurten eigen kwaliteiten,
hetzij door de nabijheid van parken, hetzij door de
aard der bebouwing.
Voor het op peil houden van een hoogwaardige
differentiatie in de Amsterdamse woningvoorraad is
daarom de binnenstad van zeer grote waarde als
toekomstig woongebied. Het voor het wonen be
stemd vloeroppervlak zal daar in de toekomst dan
ook niet lager mogen liggen dan het in de nota
genoemde percentage van 1960. Ook in de buurten
waar kantoor- en winkelfuncties overwegen, moeten
voldoende woningen overblijven om te voorkomen
dat daar buiten kantoortijden uitgestorven straten
ontstaan. Het creëren van volwaardige, relatief goed
kope woonruimte om binnenstadsbewoners die voor
bestemmingsplannen moeten wijken maar in het
centrum willen blijven, te kunnen opvangen, is bij
de huidige financieringsmogelijkheden (woningwet
en premiebouw) moeilijk te verwezenlijken, maar
zou in vele opzichten wenselijk zijn.
40