Nieuwe methoden zullen moeten worden gezocht en
toegepast om de samenwerking tussen enerzijds het
gemeentebestuur en zijn ambtelijk apparaat, en an
derzijds deskundige, belangstellende en bij even
tuele saneringen betrokken groeperingen uit de bur
gerij te verbeteren. De Raad voor de Stedebouw
die thans niet bevredigend functioneert zal gereor
ganiseerd moeten worden in zijn samenstelling en
werkwijze om in deze dialoog de functie te kunnen
vervullen waarvoor dit college oorspronkelijk werd
ingesteld: „het verkrijgen van een van de burgerij
uitgaande stimulerende en bevruchtende werking op
cle stedebouwkundige ontwikkeling van Amsterdam
en daarnaast het kweken van een beter begrip bij
cle burgerij voor op dat gebied bij de gemeentelijke
organen levende gedachten".
Om dit doel te bereiken lijkt ons openbaarheid van
althans een deel van de vergaderingen wenselijk.
Daarnaast zal het gemeentelijk apparaat, mede ter
verlichting van zijn taak, een beroep moeten doen
op het beschikbare potentieel aan talent en kennis
buiten de ambtelijke sfeer. Daarmee zou het voor
beeld gevolgd worden van grote steden in het bui
tenland waar met een dergelijke samenwerking reeds
ervaring is opgedaan en een levendige openbare
discussie op gang kwam.
Het spreekt vanzelf dat de uiteindelijke verantwoor
delijkheid voor de vaststelling van het beleid onver
kort berust bij het gemeentebestuur. Het voorgaande
beoogt met inspraak van de burgerij de materie
waarover beslist moet worden zodanig te doen rang
schikken in alternatieve modellen, dat de uitgangs
punten duidelijker naar voren komen en de beleids
keuze méér wordt dan het achteraf sanctioneren van
de in feite reeds ingeslagen weg.
ZIJN BEHOUD EN VERNIEUWING IN
BINNENSTAD VERENIGBAAR?
Het antwoord kan alleen gegeven worden in het
kader van „Amsterdam voor 1914"
Om te voorkomen dat de discussie over de toekomst
van de binnenstad blijft steken in een onvruchtbare
controverse tussen „behoud" en „vernieuwing", ach
ten wij het nodig enkele feitelijke gegevens als uit
gangspunten te noemen.
a. de binnenstad is door haar stedebouwkundige
structuur en oude bebouwing een cultuurmonu
ment van wereldbetekenis;
b. de binnenstad is levend gebleven door de inten
siteit en de veelzijdigheid van de functies die zij
huisvest;
c. de schaalvergroting van een aantal economische
en andere functies roept spanningen op met de
schaal van de binnenstad;
d. de levensvatbaarheid van de belangrijkste be-
drijfsfuncties in de binnenstad is in hoge mate
afhankelijk van een goede bereikbaarheid;
e. de binnenstad vertoont ernstige symptomen van
verstikking, verval en in sommige buurten van
verpaupering;
f. cle tussen 1860 en 1914 gebouwde wijken rondom
de binnenstad hebben grotendeels een amorfe
structuur, zij zijn bovendien op meerdere punten
bouwvallig;
g. bestemmingsplannen voor regeneratie dan wrel
vernieuwing moeten financieel-economisch ver
antwoord en uitvoerbaar zijn.
Onder de organisaties die bij de opstelling van dit
commentaar betrokken zijn geweest bestaan uiter
aard accentverschillen in de waardering van deze
zeven uitgangspunten. De Kamer van Koophandel
heeft in zijn afzonderlijk op 4 juli 1968 uitgebracht
commentaar de nadruk gelegd op het belang van
de heterogeniteit van functies, in verband daarmee
op de bereikbaarheid, op de noodzaak de plannen
betaalbaar te maken, voorts op de consequenties van
schaalvergroting en de symptomen van verval (de
punten c, d, e en g); de Vereniging voor Heemkennis
„Ons Amsterdam" in haar antwoord aan de Kamer
van Koophandel op de waarde van de binnenstad
als monument (a). Eenstemmigheid bestaat echter
hierover dat „behoud" van de architectonische en
stedebouwkundige waarden in verband met de ver
schijnselen van verval uitgesloten is zonder een ver
nieuwing van de constructie en verandering in het
gebruik van vele gebouwen. Evenzo staat het vast
dat een /.vernieuwing" die alleen aan de ruimtenood
van bepaalde bedrijven en van het verkeer wil be
antwoorden, altijd in haar volledige ontplooiing ge
blokkeerd worden zal door structuur- en bebou
wingselementen van de binnenstad als cultuurmonu
ment.
In de binnenstad zijn enkele zones aan te wijzen
waar een concentratie van nieuwe bebouwing
mits van hoge architectonische kwaliteit een posi
tieve bijdrage zou leveren aan het totale stadsbeeld.
Daarmee zou enige zij het beperkte armslag
verkregen kunnen worden voor bedrijven die voor
dê instandhouding van de economische centrum
functie van de binnenstad essentieel zijn. Wij menen
echter dat die zones duidelijk bepaald moeten zijn
als onderdelen van een visie op de totaliteit, en dat
ten aanzien van de bebouwing een aantal essentiële
stedebouwkundige en architectonische uitgangspun
ten moeten vaststaan. Slechts op die wijze kan een
eind komen aan het incidentalisme dat de besluiten
over de situering van belangrijke nieuwbouwprojec
ten als de Nederlandse Bank en de Algemene Bank
Nederland heeft gekenmerkt. Het schetsmatige struc
tuurbeeld van het voorontwerp-nota biedt in dit
opzicht onvoldoende houvast, noch voor hen die
vooral in behoud van de vorm, noch voor hen die
primair in vernieuwing van cle functie zijn geïnteres
seerd.
33