tot het correct toepassen van technische maatsta
ven. Hoewel zij stadsrevalidatie als goedkoper be
schouwen dan stadsvernieuwing, is soms het onge
wilde gevolg van hun ingrijpen bij bouwvalligheid
dat grondspeculanten de kans krijgen terreinen
door gehele of gedeeltelijke sloping „rijp" te ma
ken voor bouwprojecten. De houding van de amb
tenaren van Monumentenzorg bleek tot verbazing
van de onderzoekers een heel andere te zijn dan
hun „image" van krampachtige behouders. Zij
toonden zich voorstanders van een „natuurlijke
zelfontplooiing" binnen de kleinschalige parcelle-
ring en de historische hoogtemaat, erkenden in dit
verband de betekenis van de kleine bedrijfjes voor
de levendigheid van de monumentale wijken, en
bleken inschikkelijk te zijn ten opzichte van ver
langens om de doelmatigheid en het comfort te
verbeteren, indien deze verlangens door vertrou
wenwekkende eigenaars werden geuit. De fondsen
voor restauratiesubsidie zijn onvoldoende voor de
in aanmerking komende projecten.
„Aangezien hun werkzaamheden los van elkaar
zijn geregeld" zo vervolgt Prof. van den Berg,
„hebben deze ambtenaren dringend behoefte aan
een gemeenschappelijk denkpatroon van wijder
strekking, dat de denkpatronen waaraan zij ge
wend zijn onsluit en dat hun activiteiten herleidt
tot dezelfde noemer. Zo lang zulk een patroon
blijft ontbreken worden aan het gemeentebestuur
niet gecoördineerde adviezen uitgebracht, en zal
dit bestuur niet in staat zijn een doeltreffend
beleid te voeren op dit ingewikkelde en gevoelige
terrein Om hierin verbetering te brengen acbt
de schrijver het nodig de integrale aanpak van de
binnensteden meer als een maatschappelijke op
gave te zien dan als een technische of cultuur
historische. Een eerste eis is dan dat de sociale en
economische processen die zich afspelen zowel in
de binnenstad, inclusief de stadskern of city, als
daarbuiten, wetenschappelijk worden onderzocht,
en dat allé ter zake dienende gegevens worden sa
mengebracht in een centrale, een „data-bank",
waar zij geïnterpreteerd en verwerkt worden tot
voor de beleidsbepaling bruikbaar materiaal.
Weer treft ons de parellel tussen de gedachten-
gang van Prof. van den Berg en het reeds jaren
lang door Heemschut bepleite denkbeeld om in
steden met een waardevol historisch centrum een
afzonderlijke functionaris aan te stellen met als
taak de coördinatie van de uiteenlopende over
heidsbemoeiingen op dit gebied, zoals bestem
mingsplannen, bouw- en welstandstoezicht, monu
mentenzorg, tot het straatmeubilair toe. Ook deze
suggestie was ontstaan uit een intensief met het
probleem mee-denken en mee-leven en zij krijgt
nu een onverwachte bevestiging door de analyse
van de bestuurspraktijk en de daarbij aan de dag
tredende tekorten.
De bijdrage tot de discussie over de toekomst der
oude binnensteden die door de sociale wetenschap
pen geleverd wordt, kan van beslissende betekenis
zijn. Het zijn, bij wijze van spreken, de ontbrekende
stukken van een legkaart. Aan het werk van de
monumentenzorg, de restaurerende instellingen en
van Heemschut wordt een nieuw perspectief ge
geven, dat allerlei inspanningen in een beter ver
band en juiste verhoudingen plaatst. Tegenstellin
gen tussen culturele, economische en architecto
nische inzichten die onoverbrugbaar leken, kunnen
langs deze weg tot redelijke proporties worden
teruggebracht. De studies van Dr. W. F. Heine-
meyer over „De Amsterdamse binnenstad als cen
trum van attractie", en van Prof. Dr. de Vries
Reiling over „Het monument karakter van onze
binnenstad" beide in het meergenoemde boek
„Het centrum van Amsterdam" verschaffen een
hoeveelheid gegevens die onmisbaar zijn voor een
juiste beleidsbepaling. Het zijn nu geen intuïtieve
standpunten meer, geen emotionele voorkeuren,
maar uit tabellen afleesbare maatschappelijke pro
cessen.
Dat die gegevens nu beschikbaar komen in een
groeiende stroom publicaties en op studiedagen en
congressen, wil nog niet zeggen dat het bestuurs
apparaat in staat is ermee te werken. Daarvoor
zal nog heel wat aan de interne organisatie en
taakverdeling gewijzigd moeten worden. Voordat
dit zijn beslag heeft gekregen moet er echter ver
der gewerkt worden.
Prof. van den Berg merkt dienaangaande op: „De
voornaaamste taak bij een doelgerichte aanpak
van binnensteden moet liggen in het versterken
van de beschikbare tegenwichtvormende krachten
tegen verval en bederf in de gegeven sociaal-geo
grafische constellatie door het verbeteren van de
condities waaronder die krachten ruimtelijk en
sociaaleconomisch gezien goede kansen op ont
plooiing hebben".
Daar zijn wij het van harte mee eens. Het gaat er
nu om alle genezende krachten te stimuleren. Dat
blijken er meer te zijn dan wij dachten. G. B.
12
De onlangs gebouwde brug over de Keizersgracht bij de
Brouwersgracht toont aan hoe een nieuwe verkeersvoor-
ziening zich harmonisch in het oude stadsbeeld voegen kan.
(foto's bij dit artikel Maarten Brinkgreve)