van eigen, vaak onwillekeurige observaties wel vermoedde, maar waarvan men de samenhang niet kon zien. Dat meer dan de helft van de bevolkings vermindering in de binnenstad kan worden toe geschreven aan de daling van de woningbezetting, d.w.z. aan het minder intensief gebruik van de woningen maant, zo stelt Dr. van Huiten, tot voorzichtigheid ten aanzien van de dikwijls al te snel getrokken conclusie: bevolkingsvermindering treedt op door verdringing van woningen door city-elementen. Het onderzoek van de bevolkingssamenstelling naar leeftijd wees uit dat van stadsdeel met het laagste percentage 15-64 jarigen in 1920 de bin nenstad opklimt tot het stadsdeel met het op een na hoogste percentage 15-64 jarigen in 1960. Binnen deze leeftijdsgroep, die de actieve beroeps bevolking bevat, toont de binnenstad een concen tratie van 20-29 jarigen, die hier kennelijk iets vinden dat de rest van de stad niet bieden kan. Ten dele hangt dit samen met het woningbestand. Van de Amsterdamse woningvoorraad bestaat 16,8% uit één en tweekamerwoningen. In de binnenstad is dit percentage 42,7%. Enkele gene raties terug waren deze kleine eenheden (met bed steden) normale volkswoningen, ook voor grote gezinnen. Daling van de woningbezetting en dus van de binnenstadsbevolking betekent hier dus een sociale verbetering. Het onderzoek toonde ook aan dat de concentratie van 20-29 jarigen als het ware een „vlottende" bovenlaag vormt van de vaste binnenstadsbevolking; het zijn mensen die een niet lange, maar wel belangrijke periode van hun leven in de oude stad wonen en vervolgens verhuizen naar de buitenwijken. Verwacht wordt dat deze tendens nog,zal toenemen. Andere demografische kenmerken van de binnenstadsbevolking bleken te zijn de hoge percentages van mannelijke en vrou welijke alleenstaanden, van de vrouwelijke be roepsbevolking, van bedrijfshoofden en beoefe naars van vrije beroepen, van de mannelijke be roepsbevolking met middelbaar en hoger onder wijs, en de lage percentages van onkerkelijken en te Amsterdam geborenen en de lage gemiddelde omvang der huishoudens. De kern (urban core, city) vertoont ook in de be volkingssamenstelling een andere karakteristiek te hebben dan de overige binnenstad, en deze karak teristiek komt overeen met die van de centra van andere grote Westeuropese steden. Aan de kern wijdde Dr. van Huiten een afzonder lijke studie in het genoemde boek, „Het hart van de stad". Evenals de terminologie onduidelijk is men spreekt van centrum, stadskern, city, stads hart, urban core, central business district (C.B.D.) central area enz. is ook de begrenzing niet scherp te trekken, en deze wordt nog vervaagd door de administratief-statistische indeling van het binnenstadsgebied die met de verschillende karakteristieken geen rekening houdt. Als alge meen kenmerk geldt dat daar het middelpunt is van economisch, sociaal, cultureel en recreatief leven, een gebied met gezellige drukte en sfeer, pantoffelparade en lichtreclame. De dagbevolking is er veel sterker dan de nachtbevolking, er is een concentratie van aanvullende of gelijksoortige be drijven en een concentratie van bedrijven die een functie hebben voor een groter gebied dan de eigen 9 „Mits deze binnenstad niet is bedorven door ruwe ver- keersdoorbraken" (zoals de ze in de Muiderstraat)

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2022 | 1969 | | pagina 13