Naschrift
Het voorgaande artikel brengt duidelijk onder woorden
wat vele Amsterdammers denken als zij zien hoe de ont
luistering en de ontvolking van de grachten nog altijd niet
tot staan is gebracht. In het krachtenspel tussen vraag en
aanbod, en de verschuivingen tussen woon- en werkruimte
spelen echter nog andere factoren mee. In het algemeen
heeft de woonruimtewet-1946 gunstig gewerkt, ponder
deze wet zou de in 1946 aanwezige woonruimte langs de
grachten thans grotendeels verdwenen zijn, door het hogere
huurpeil van kantoorruimte en de sterke vraag die tot voor
kort bestond. De het laatste jaar verschijnende bordjes
te koop of te huur betekenen in dit opzicht een ont
spanning die zijn gunstige kanten heeft. De oorzaak ligt
onder meer in de totstandkoming van een grote hoeveelheid
moderne bedrijfsruimte aan de rand van de vooroorlogse
bebouwing Confectiecentrum, kantoorgebouwen in de
Wibaut- en Weesperstraat, in Sloterdijk, en Buitenvel-
dert), kantoorruimte die wel duur is, maar betere parkeer
gelegenheid en een meer praktische indeling en outillage
biedt. Na ruim twintig jaar zijn de verhoudingen vrij
plotseling omgekeerd: het aanbod overtreft de vraag, en de
prijzen zakken. In het commentaar dat de Kamer van
Koophandel op 4 juli j.l. publiceerde op de voorontwerp-
Nota Binnenstad wordt gewezen op het feit dat de werk
gelegenheid in de binnenstad, ook in de tertiaire sector
(kantoren), de laatste jaren geen expansie maar een zij
het geringe teruggang toont. „Het verontrust ons," zo
schrijft de K.v.K., „dat in een tijd waarin andere Euro
pese steden in een orde van grootte van Amsterdam hun
centrumfunctie versterken, er in Amsterdam de dreiging
bestaat van een tegenovergestelde ontwikkeling. Vooral
vrezen wij dat de meest levenskrachtige bedrijven het eerst
het besluit zullen nemen hun zetel te verplaatsen, hetgeen
ongetwijfeld de agglomererende aantrekkingskracht op
andere bedrijven zal verminderen. Daarmee zou de cen
trumfunctie van de hoofdstad in gevaar komen. Dat dit
schrikbeeld van meer dan theoretische betekenis is, wordt
geïllustreerd door de leegstaande panden aan de grachten
gordels."
Hoe overtuigd wij van Heemschutzijde ook zijn van de
noodzaak om meer en betere woningen in de binnenstad tot
stand te brengen, een plotselinge uittocht van belangrijke
kantoren zonder vervangende ruimte die bij de binnenstad
aansluit door sanering van de 19de-eeuwse wijken
behelst ook voor de instandhouding van de monumentale
bebouwing grote gevaren. De dubbele herenhuizen b.v.,
ruim 200 in getal, zijn beter geschikt voor representatieve
kantoren die het kostbare onderhoud kunnen dragen, dan
voor bewoning. Komen dergelijke gebouwen leeg te staan
omdat de binnenstad haar zakelijke betekenis zou ver
liezen, dan blijven zij leeg, en dat betekent verval. Nog
gevaarlijker dan het gevaar zelf is de angst voor econo
mische achteruitgang van het centrum, omdat deze angst
om faciliteiten voor het bedrijfsleven vraagt die regelrecht
tegen de schaal en de structuur van de binnenstad ingaan.
Tegenover deze gevaren staat het voordeel dat het zakken
van de kantoorprijzen in de binnenstad, en de stijgende
vraag naar gerestaureerde woonruimte, een prijsevenwicht
in het verschiet brengen dat nodig is om bedrijfspanden
die minder geschikt zijn voor kantoor dan voor bewoning
weer voor hun oorspronkelijke woonbestemming in te
richten. Een tweede voordeel is dat het moedwillig laten
vervallen van monumenten in de hoop op het t.z.t. lege
terrein een duur en hoog kantoorgebouw te stichten, een
slechte speculatie wordt, en dat houdt een aansporing in
voor herstel of herbouw als woning.
De invloed die het Gemeentebestuur op dit ingewikkelde
krachtenspel kan uitoefenen is minder groot dan mej.
Schrijver veronderstelt. De gemeente kan leegstaande
woonruimte vorderen en toewijzen, maar dat gebeurt zel
den, mede omdat dan de verhouding huurder-verhuurder
onvermijdelijk slecht blijft. De gemeente kan geen leeg
staande kantoorruimte vorderen om er woningen van te
maken. Wie zou dat moeten betalen? De eigenaar wil niet
en de gemeente kan moeilijk overheidsgeld in particulier
eigendom investeren tegen de wens van de eigenaar. De
gemeente kan wel onteigenen in het belang van de volks
huisvesting, maar dat is een omslachtige en kostbare proce
dure, die gewoonlijk alleen in het kader van een bestem
mingsplan wordt toegepast. De beste weg is het bevorderen
van de restauratie-activiteit door stichtingen, verenigingen
en particulieren ten bate van de woningvoorraad. Daar
voor zou het fonds woningonttrekking de „pot" van
de schadevergoedingsgelden inderdaad uitstekend kun
nen dienen, bijvoorbeeld door het verstrekken van leningen
of bouwkredieten tegen een lage rente. Uit dat fonds zijn
herhaaldelijk subsidies verleend om restauratie-projecten
die er met de normale restauratiesubsidies niet konden
komen, aan de gang te krijgen. De laatste jaren worden
aanvragen om woonruimte in bedrijfsruimte om te zetten
meestal alleen toegestaan tegen reële compensatie, wat
zoggen wil dat de aanvrager iemand zoeken moet die een
gelijkwaardige woning aan het bouwen of restaureren is
en deze tegen betaling als compensatie aanbiedt.
Uiteraard moet de wethouder voor Volkshuisvesting hier
voor toestemming geven. De wettelijke bepalingen van
1946 worden dus wel toegepast al zullen zij ook wel
ontdoken worden, zoals met elke bepaling gebeurt.
De verhouding tussen woon- en bedrijfsruimte in de
binnenstad is een hoogst gecompliceerde zaak. Er zit be
weging in, en die beweging moet voorzichtig, zonder plot
selinge overgangen, in de goede richting worden gestuurd.
Die richting is in het algemeen die van kwaliteitsverbete
ring. De krotwoningen, de bouwvallen, de lege terreinen,
de hinderlijke en de marginale bedrijven zullen plaats
moeten maken voor volwaardige woningen, maar ook voor
niet te grote bedrijfsvestigingen die essentieel zijn voor de
levendigheid van de binnenstad.
Daarvoor zullen zeker nieuwe bepalingen nodig zijn, en
een doelbewuste toepassing van de bestaande.
G. B.
145
Hiernaastvorige blz: ook Keizersgracht 184 staat leeg. (foto
W. Zilver Rupe)